| |
| |
| |
Niek Verhaagen
Rens Bruggema ontmoet zijn zwager
I
Rens Bruggema verdwijnt in het park. Zondagavond, half November. Als je gaat staan op het pad, de toegang, zie je de duisternis achter hem dichtgaan als zeewater bij het zakken van een duikboot. Het gat sluit zich bijna onmiddellijk. Even het ritselen van druppels: vertrapte stukjes koolas. Alles is weer vlak, vlak als de zeespiegel. Het is gemakkelijk voor Rens vanavond nog even om te wandelen; het park ligt aan de oostkant van de stad, dicht achter de nieuwbouw waar zijn ouders wonen. Vooral de jongeren prezen de parkaanleg als een goede gedachte. De jongeren, dat zijn zij, die zich nog niet de weelde veroorloven van gezinsvorming. Men begrijpt dit, hoewel het motief tot parkaanleg kennelijk niet anders is dan stadsverfraaiïng.
Rens maakt echter geen misbruik van de vrije ruimte. Hij kijkt ernaar hoe het maanlicht zo nu en dan door het duister heensiepert, troebel, als water op een klodder zwarte verf.
Op de stenen rand van een parkbrug gaat hij zitten. Aan de overkant, in de vijver, weerspiegelt zich het raam van een huiskamer. Dat is vreemd. De huizen staan minstens honderd meter van het water. Het raam is misschien drie meter hoog. Hoe moet ik dat verklaren, denkt hij. Het is natuurlijk heel gewoon, maar ik zie het niet. Eigenaardig, dat verschil in afstand.
Een ogenblik nog blijft hij erover nadenken. Ik ben geen kunstschilder, denkt hij, dan zou ik het weten. Die kerels weten hiervan meer dan ik. Ze zien meer. Ze leven eigenlijk van zien. Ga met ze in pikdonker een vreemde trap op en ze lopen je voor als hazen. Hij kent er een, vier hoog, op een soort vliering. Al tweemaal heeft hij daar bijna de nek gebroken, maar zijn vriend had niet de minste last.
- Kijk uit, zei die, daar hangt een fiets, rechts.
- Een fiets, ik zie geen fiets.
Hij stootte zijn kop tegen het voorwiel. -
Daar blijft het bij. Een jong stel eist een deel van de brug op. Rens trekt zijn benen in tot de rand. Die twee kijken hem aan en
| |
| |
gichelen. Uit de zekerheid van een jonge liefde, meent Rens Bruggema.
Even later zegt hij: Het weer is niet helder.
Die opmerking lijkt volkomen overbodig. Er is echter in hem voldoende aanleiding om eenvoudig iets te zeggen. Zo gaat het meer met mensen die alleen zijn.
Nu hij dit zelf constateert blijft er niets anders over dan hardop te lachen. Als je hem gevraagd had: waarom lach je, zou hij gezegd hebben: denk je, dat Robinson Cruso gezwegen heeft voor hij Vrijdag ontmoette?
Hij houdt ervan zulke antwoorden te geven. Tuis vinden ze dat vrijwel allemaal even dwaas. Dat dwingt hem soms tot een korte verklaring. Maar de humor wil hij een grote plaats laten. Het blijft nu eenmaal lastig met de wereld om te springen. O zo.
Rens gaat naar huis. Vanavond zal zijn oudste zus haar vriend presenteren. Hij kent hem niet. Gerry gaf een beschrijving van een lieve en knappe jongen. Bij die gelegenheid heeft Rens gezegd: - Zo, zou een vrouw daar werkelijk iets van af weten?
Maar het nauw bedwongen enthousiasme van zijn zus belooft wat goeds. Dat heerschap moet haar wel waard zijn. Zo niet, dan neemt de duvel een loopje met haar. Daar blijkt echter voorlopig niets van te komen.
| |
II
De huiskamer van de familie Bruggema is een smaakvol vierkant. Vroeger was dat anders. De kinderen bleken behept met een goed oog voor vorm en kleur. En de ouders schikken zich min of meer met voldaanheid in de bedilzucht van de nazaat. Die ouders denken immers: wat ze hebben, hebben ze van ons.
En zo staat op de schoorsteen naast de pendule een elegante tinnen pul en twee slanke witte kaarsen. Langs de schoorsteen hangt een kleed, geblokt, modern. Op de piano weinig meer dan een buste van Beethoven. Aan de wand links een reproductie van Toorop, rechts een origineel van Wim Weevers, vriend van Rens, die kans maakt een goed schilder te worden.
Met dit alles komen tafel, stoelen en matten vloerbedekking niet in conflict. Als de schemerlamp brandt is het er gevaarlijk van gezelligheid.
Dat heeft Rens Bruggema juist een week geleden geconstateerd.
| |
| |
Deze stille huiselijkheid herinnert aan kolendamp. Je kunt ongemerkt inslapen en wat brengt de redding? Misschien een bliksemstraal, die ruiten en deuren kapotbreekt en een frisse wind toegang geeft. Maar wie blijft leven als de bliksem inslaat? Die twee wegen tegen elkaar op. Hoewel de laatste een kleine kans laat, een minimale kans op herleving.
Maar vanavond is er geen tijd voor die gedachte. De aanstaande schoonzoon is een typische kerel en de nieuwsgierigheid zet hem in het centrum. De begroeting is correct. Hij loopt van vader naar moeder en verder van oud naar jong. Die komische objectiviteit bezorgt hem een struikeling. Hij komt die handig te boven.
Als hij zit zegt een van de zussen: Chronoloog en Calvinist.
Hij lacht, fluistert Gerry in het oor: Calvinist, Gerry?
Gerry bloost. Ze kijkt naar een tafelpoot. Henk Borger gaat onderzoeken wat daar te zien is.
- Zal ik tee zetten, vraagt ze. Ze springt op. De kamerdeur slaat nerveus achter haar dicht.
Henk Borger is geheel overgeleverd aan de brede belangstelling van de familie. Vooral mevrouw Bruggema zal zo spoedig mogelijk in zijn hart willen zien. En Rens filosofeert. Zit hier een ketter? En in welk opzicht? Gerry heeft er niets van verteld.
De heer Bruggema is de enige die rustig afwacht. Hij is ergens chef de bureau en dan krijg je enig verstand van jonge mensen. Die laten zich niet in de kaart kijken zo'n eerste avond.
Dat gebeurt ook niet. Gerry komt terug met een al te glad gezicht. Dat bewijst een niet goed weg weten met de situatie. Als Rens haar blik opvangt lacht ze gedwongen. Is ze bang voor conflicten? Vader is een ietwat conservatief mens; hij heeft weinig nagedacht in zijn leven. En er steekt iets achter deze gesticulerende zwager. Die reageert gemoedelijk, maar zeker. Je krijgt de indruk, dat hij de meningen van anderen uiterst zorgvuldig weegt. Of de sfeer hem wantrouwig maakt en hij een dwaas geluid verwacht, zo luistert hij als mijnheer of mevrouw Bruggema in zijn richting spreken.
Maar dat geluid blijft weg. Tenminste, Henk Borger laat niet merken, dat hij het niet naar den zin heeft vanavond. Er wordt tee gedronken, gemusiceerd en tegen half elf leest joop een stuk proza.
- Waaruit heb je dat? vraagt Henk als ze klaar is. Het lijkt me een goed stuk.
| |
| |
Even kijkt hij naar de band en beweert tegelijk iets over een werklozenroman, die hij tuis heeft.
- Ik zal je die geven, Gerry, zegt hij en staat op. Ga je nog even mee? - Ja, goed.
Een kwartier later brengt hij haar tuis. Rens gaat naar zijn kamer. Hij hoort zeggen: Met jou en je broer zal ik het wel kunnen vinden. Gerry lacht weer. Ze geven elkaar een zoen.
Hm. Natuur en leer. Waar moet je de meeste kracht zoeken? Rens loopt in gedachten de trap op. Gerry houdt van Henk en nu zal ze hem napraten, zich boos maken en verdrietig zijn als anderen het niet met hem eens worden. Ze was bang vanavond. Hij moet daar nu om lachen. Niet de leer dus, de natuur. Denk er om, Henk, niet verliezen, je bent ridder.
Ja, zo zijn veel meisjes. Ze doen soms of ze zelfstandig denken. Maar daar komt weinig van terecht als ze verliefd zijn.
Zo is het. En dat geeft je een zeker gevoel van eigenwaarde.
| |
III
Met het onbeholpen ratelen van de wekker begint de Maandagmorgen. Een wekker staat op een stoel of nachtkastje, naast je bed, zo voor het afzetten. Maar Rens liet hem gisteren op tafel staan. Dat verrekte ding, zal ik hem laten doordraven. Hij overweegt de gevolgen. Die zijn van uitsluitend huiselijke aard. Ja, de Maandagmorgen is killer dan alle andere morgens. Hij rekt zich. Dat vehikel loopt acht keer af. Dat is te veel.
- Nog vandaag koop ik een andere, dreigt Rens Bruggema. Dan zakt hij op de vloer. Het is niet anders.
Het water is koud. Je hoort je vel klapperen. Rens staat met een natte kop op de overloop. Aan kippevel ligt een eenvoudig proces ten grondslag. Het is te koud dit tans uiteen te zetten. Zie, zegt Rens Bruggema, bij Gerry, mijn zuster, brandt licht, zij is in de war. Doch men late haar ongemoeid.
Tot zijn verwondering steekt Gerry haar hoofd om de deur. Ze is erg blond zo. Haar gezichtje herinnert aan Marlène Dietrich. Ze is knap. Ook zònder Marlène Dietrich is ze knap.
Ze vraagt: Zal ik brood snijden?
- Liefde maakt vlugge mensen, Gerry.
- Graag? Of niet?......
Gerry snijdt brood.
| |
| |
| |
IV
Om kwart voor acht stapt Rens Bruggema het kantoor binnen. Dat gebeurt vaker als hij wat voor zichzelf te werken heeft. Het is hier rustig en er staat een schrijfmachine.
Jaarsveld heeft hem zojuist onvriendelijk aangekeken. Jaarsveld is hier concierge. De meeste concierges hebben enkele kleine belangen en komen aan de wereld niet toe. D.w.z. de noodzaak om aanwezig te zijn vóór kantoortijd zien ze niet in. Voor Jaarsveld zou het willen inzien van deze noodzaak het begin zijn van de wereld. Lengte, breedte, diepte en hoogte. Want het is altijd zo, dat de wereld begint waar wij zelf ophouden. Zeker, striktgenomen is er vanmorgen geen sprake van noodzaak. Dat wil Rens niet ontkennen. Het feit van zijn aanwezigheid is er. Dat moet voor een concierge voldoende zijn. Jaarsveld zegt dan ook niet: Bruggema, je bent gek. Hij kijkt onvriendelijk, maar ziet af van protest. Hij zou zelfs in staat zijn bij te springen als zijn hulp werd ingeroepen. Veel dienstvaardigheid brengt zijn beroep mee Hij is hier toch altijd de minste.
Rens ontdoet de schrijfmachine van de leren kap. Die zakt als een zieke juffer in elkaar. Hij ziet haar langzaam voorover vallen. - Kijk, Lena, symbool dezer wereld, zegt hij tegen de werkster, die de lessenaars schoonhoudt.
De werkster gaat er niet op in. Van symbolen heeft ze geen verstand. En wat kan die kap met de wereld te maken hebben. Die is er alleen om af te stoffen.
Ze vraagt, om er van af te zijn, of hij van de grote brand gehoord heeft, gisteravond op de Korte Vest.
Nee, zegt Rens. Hij vreest een uitvoerige beschrijving. Ik zal het wel in de krant lezen, het heeft geen haast.
- Ze zijn er anders lelijk mee gerinneweerd, probeert Lena voorzichtig.
Rens drukt op de shift-key. Letter D. Of ze maar vertrekken wil. Ze gaat. De stofdoek heeft moeite haar bij te houden.
Laat dit genoeg zijn, denkt Rens, deze brief moet klaar. Zijn vingers drukken automatisch de toetsen. Het is een antwoord aan een vriendin die ook haar brieven typt. Rens wijt dit aan haar handschrift. Bij de eerste ontmoeting in een luguber café in Amsterdam begon Wim Weevers over grafologie. Rens beweerde toen, dat het karakter zich wel degelijk verraadt in het handschrift.
| |
| |
Een stelling, die hij anders niet voor zijn rekening zou durven nemen, die eenvoudig geponeerd werd, omdat er geboomd moest worden. Hij herinnert zich de situatie. Ze waren er uit verveling binnengelopen. Het was er benauwd, de rook hing tot op de grond. Een wandtekst boven het buffet, die hem trof, had hij opgeschreven. Hoe was dat ook weer? Rens kan niet nalaten het op te zoeken. Ergens begin September. Kijk, daar staat het:
Toen Mozes aan de rotsen klopte
Gebeurde 't wonder dat er water dropte.
Veel grooter wonder gebeurt hier:
Als je klopt dan komt er bier. -
Ze waren in dat hok zowat een uur blijven zitten, Wim Weevers, Rens en een paar kennissen. Met Henny Forster sprak hij toen af een tentoonstelling te bezoeken. Hij ontving later een brief, getypt. Wou ze hem geen kans geven conclusies te trekken?
Rens vond het interessant. Hij kreeg er zelfs plezier in en typte terug.
Vandaag is dat de derde keer. Hij bemerkt echter dat het spelletje zich wreekt op de brieven. De inhoud is even onpersoonlijk als het schrift. Dat ‘beste henny’ aan de kop staat er te zweten als een dotter in een droge sloot. Niet Rens maakt die vergelijking, het is November: hij ziet de krampachtigheid van het systeem. En met een ruk legt hij de rol los. Weg er mee.
Hij besluit tussen kantoortijd de brief te schrìjven - als er tijd is - en drukt de leren kap in haar fatsoen.
- Lena, zegt hij, moge de wereld even spoedig tot genezing komen! Hij gooit de brief in de kachel en steekt een sigaret op, uit gewoonte. Dat smaakt niet, zo vroeg. Nog voor de lucifer is afgebrand heeft hij het vuur weer uitgeknepen. Tegelijk verwondert hij zich over de doorzichtigheid van het hout, even voor het verkoolt. Rens Bruggema heeft de aardigheid kleine dingen aandachtig op te nemen. Hij speelt het daarbij klaar ze in groter verband te brengen. Wel gebrekkig, maar hoe intenser hij ziet, hoe beter. Meestal gaat dat intuïtief. Hij heeft er ook weinig woorden voor. Een enkele maal zoekt hij meer bewust naar het concrete, tastend, nog niet zeker van resultaat. Hij is niet toe aan een vruchtbaar systeem. De bekoring der wetenschap heeft hem niet te pakken. Hij is daar trouwens te jong voor.
| |
| |
Bij het afbranden van een lucifer geeft dat zijn moeilijkheden. Je begrijpt dat er iets méér aan de hand is dan het branden alleen. Rens zou een opmerking willen maken als: Verbranding is de scheikundige verbinding met zuurstof. Maar die opmerking is te schools en bevredigt niet. Verbranding van wat? Die donzige, transparante gloed, daar moet iets op te vinden zijn. Niet direct, neen, Rens houdt het liever in beraad. Dat gaat niet zomaar. En voorlopig moet hij er van af zijn: het is kantoortijd, de baas is binnengekomen. Dit brengt de hang naar zelfstandigheid in een geheel andere positie. Het betekent zoveel als: berg maar op; elke zaak worstelt om zelfbehoud. Ook onze vennootschap, al is zij naamloos, behoeft leven. Daar moet iets op te vinden zijn, direct.
De baas zegt: Bruggema, je kunt Broekman assisteren bij de calculatie.
- Ja mijnheer.
Rens beklimt een kantoorkruk en werkt.
Zé werkt hij alsof het inderdaad een goede inval, een plotselinge frappante gedachte betreft, die hem aan het werk zet. Die hem rusteloos bezighoudt. Waarvan hij eenvoudig niet scheiden kan. Maar dat is niet waar. Met één, bijna te ruwe, wilsbeweging heeft Rens Bruggema zijn aandacht omgelegd. Hij wil gevrijwaard zijn voor ongelukken. De matematicus, die hij meesterlijk simuleert, is een strenge tuchtmeester voor elke losse, buiten zijn gebied liggende gedachte. Rens Bruggema schept behagen in deze hardheid. Het geeft een wild vermaak iedere opkomende dwaling te smoren in de kiem. De macht der getallen lijkt onbegrensd. Het valt hem niet op, dat dit niet meer is dan een behoedzaam verstoppertje spelen met zichzelf; dat hij als het ware voortdurend om zichzelf heendraait en maar steeds vergeet de matematicus in de ogen te zien, hem te herkennen. Dat is trouwens moeilijk. Het zou betekenen, dat Rens Bruggema zijn vermeend plezier aan de verdringing van zijn gedachten zou moeten opgeven. Hij zou dan een dieper, maar smartelijker gevoel daarvoor in de plaats krijgen. Dat verlangt men niet. Rens loopt het in de weg, dagelijks, ook vandaag.
Als het vijf uur is kan hij zich niet vrijmaken van een gevoel van verlichting. Hij zou liever het einde van de kantoordag accepteren als een nuchter feit, zonder bijgedachte van herkregen vrijheid. Want hier dringt de inconsequentie zich honend op. - De in- | |
| |
consequentie is mijn doodsvijand, pleegt Rens Bruggema te zeggen. - Het is eigenlijk geen opdringen. Is het een geniepige aanval? Een blok, dat je voor de voeten geworpen wordt? Zeker, dat is het. Rens ervaart het zo. Maar (dat is merkwaardig) hij stapt er met grote vaardigheid overheen. Hij voelt het als noodzakelijk zich een ogenblik rust te scheppen. Soms voel je bij het staken van tegenstrijdige gevoelens wat er zou kunnen gebeuren als dit tot obsessie werd. Je stapt er dan brutaalweg overheen, zonder bedenken. Zo doet Rens ook. De verdaging van het proces is een mogelijkheid. Hij grijpt die aan. Hij verlaat het kantoorgebouw met bedachtzame opgewektheid. Een toevallige glimlach krijgt houvast aan zijn mond.
| |
V
Op de Stationsweg ontdekt Rens Henk Borger. Al op een afstand weet hij met de ontmoeting geen raad. Hij heeft al eerder gedacht: Mijn zus bracht mee wat ik zelf niet uitkoos. Dat is lastig. Het moet nog wennen. Na de korte kennismaking gisteren is grote jovialiteit niet goed mogelijk. Het lijkt dan ook of ze elkaar voorbij zullen lopen. Er valt niets te zeggen. Er is nergens een reden om elkaar aan te spreken. Rens vraagt zich af of er misschien toch ergens een aanleiding is? Hij houdt zijn pas wat in. Henk Borger heeft blijkbaar geen enkele bedoeling. Hij neemt geen bepaalde houding aan. Hij wacht af. Wil je wat zeggen of wil je niet?
Rens heeft zich plotseling herinnerd, dat Gerry vanmorgen zijn oordeel over Henk wilde weten. Ze zei niets ronduit, het broodsnijden wekte argwaan. Tweemaal forceerde ze de loop van het gesprek. Alles mislukte, Rens bleef ongevoelig. De herinnering daaraan wekt opnieuw zijn nieuwsgierigheid op. Hij voelt zich belust worden op een ervaring, een pikante. Bliksemsnel graait hij zijn geheugen af naar een aanknopingspunt. Dat is er niet. Het wordt een banaliteit.
- Bonjour.
- Bonjour.
- Ben je klaar voor vandaag......
- Voor zover ik niet ga beginnen.
- O...... (Rens zint op een dwaasheid). Je moet nog met mijn zus uit?
- Nee......
| |
| |
Henk Borger kijkt hem even onderzoekend aan, maar hij lacht toch. Hij zegt:
- Dat zullen we maar niet overdrijven.
Rens constateert opnieuw die grote zekerheid bij zijn zwager. Hij loopt met hem op en bekijkt hem van terzijde als hij ergens op antwoordt. Het is een eigenaardige vertoning deze taxatie. Rens heeft daar zelf geen erg in, hij wordt te veel geboeid. Henk Borger beweegt zich bij wijze van spreken dogmatisch. Rens heeft het gevoel of hij voortwandelt naast een levend systeem.
Van dat evenwicht zou ik wat kunnen overnemen, denkt hij. Zelfs de soepelheid ontbreekt niet. De gewrichten zijn goed gesmeerd. Er piept niets. Er kraakt niets. Er loopt niets aan. Het is wonderlijk zoals dit lichaam aan de geest beantwoordt.
Rens Bruggema heeft drommels goed begrepen, dat hij te maken heeft met een kerel uit één stuk. Hij houdt zich daarom bescheiden op een afstand. Hij heeft de eerlijkheid lief en loopt weg met de waarheid, maar de zekerheid mist hij. Er is bij hem geen sprake van een ingeslagen weg; er liggen eigenlijk nog honderd wegen voor hem open. Met voorliefde filosofeert hij over de wegwijzers, platonisch, zonder bijzondere voorkeur. Hij heeft nergens serieus zijn zinnen op gezet.
Zijn voorzichtigheid valt Henk Borger op. Het opent de mogelijkheid tot nauwer contact. Hij wil zijn avond daar graag aan geven en nodigt Rens uit na het eten op zijn kamer te komen. Rens vindt het goed en ze nemen afscheid.
Tot straks, zegt Henk Borger. Hij voegt er aan toe:
- Ik zal je dan ook dat boek voor Gerry meegeven.
- O, wacht even, zegt Rens, is het wel geschikt voor een meisje? Dat wil zeggen: een christelijk meisje?
- Vanavond bepalen we het begrip christelijk, lacht Henk Borger. Tot straks.
- Bonjour......
Rens laat zich deze meerderheid welgevallen. Hij springt op het voorbalcon van lijn negen.
| |
VI
Het is Henk Borger gelukt van zijn kamer wat te maken. Toen hij kwam huren, hadden alleen de twee grote fauteuils iets aantrekkelijks. En misschien slechts daarom, omdat ze een goede ge- | |
| |
legenheid boden tot gemakkelijk zitten. De rest van de inboedel: een tafel, wat stoelen, platen in lijst en een aantal wandteksten, was niet zonder lachen aan te zien. Alles bleek oud en versleten en paste zo weinig bij elkaar als de moderne stromingen. Het divanbed, dat Henk eerst niet opmerkte (zo ver stond het in een hoek weggedrukt) zag er tenminste fris en hier en daar zelfs nieuw uit. Hij toonde er een tijdrovende belangstelling voor, wat de hospita niet aanstond, en besloot tenslotte deze kamer te nemen. Hij kon of wilde niet meer voor huur en pension uitgeven.
Al op de eerste dag, die hij hier doorbracht, droeg hij, blijkbaar op weinig eerbiedige wijze, de wandteksten de deur uit. Zijn hospita keek erg verschrikt, maar nam ze hem gehoorzaam uit handen. Behalve de fauteuils, het divanbed en nog enkele kleinigheden, liet hij haar geleidelijk alles wegnemen. Voor de verdwenen stukken bracht hij dan telkens betere in de plaats. Pas kortgeleden was hij daarmee klaargekomen en de kamer had een behoorlijk aanzien gekregen. Zijn hospita had zich met wat goede wil in elke verandering kunnen schikken. Alleen de wandteksten waren haar maar niet uit de gedachten. Ze probeerde er telkens op terug te komen. Op dit gebied was echter niets goeds te vinden. Hun plaats bleef ledig, wat ongetwijfeld het geheel ten goede kwam. Je mag echter van een hospita deze kijk op de zaak niet verwachten. Henk Borger kon het haar dan ook niet kwalijk nemen als ze op de gekste manieren protesteerde. Ze zuchtte, smeet met de stoelen, keek verbazend somber of sprak voor zich uit over geestelijke hoogmoed. Henk wachtte met grote lijdzaamheid de dag, waarop ze zou capituleren en hem zwijgend van het nodige zou voorzien. Die dag kon niet lang op zich laten wachten.
‘Mijn hospita’, zei Henk Borger tot een collega, die hij het verhaal deed, ‘is tenslotte een te verstandige vrouw dan dat ze niet spoedig in deze tekstenkwestie zou berusten. Ik maak me sterk, dat het geen week meer duurt’.
Hij kreeg gelijk. Eerst na twee, toen na drie dagen dwong ze zichzelf nog erover te beginnen. (Een genoegen was het sinds dagen niet meer). Later bromde ze nog éénmaal, hoewel zonder de minste overtuiging. Daarna nooit meer. Henk Borger wachtte enkele weken tevergeefs. Toen begreep hij, dat ze hem had opgegeven. Hij keek met enig welgevallen naar de lege plaatsen aan de muur en vergat de historie. Misschien ook zou hij er nooit
| |
| |
aan hebben teruggedacht als Rens Bruggema deze avond niet over zijn schilderijen was begonnen.
Na het afscheid, bij de halte van lijn negen, heeft Rens zich voorgenomen niet de ganse avond het woord alleen aan Henk Borger te laten. Hij begint, kort nadat hij is binnengekomen, de vier muren langs te wandelen en geeft van alles ten beste over schilders die hij lukraak overal vandaan sleept.
Hij heeft inderdaad enig succes. Henk Borger weet er niet veel van. Hij luistert vol belangstelling naar de massa-biograaf. Tenslotte valt hij Rens in de rede.
- Ik zou wel eens willen kennismaken met die Wim Weevers, waar je het juist over had. Ik ben niet in de gelegenheid schilders te ontmoeten.
Zo, meent Rens Bruggema, dat heb ik dan tenminste gepresteerd. Hij laat zich in een fauteuil vallen en steekt een sigaret op.
- Jij rookt niet?
- Nee, ik rook niet...... Roken is een maatschappelijk kwaad. Rens reageert daar niet op. Hij kijkt Henk aan of hij zeggen wil: ga daar even op door, het interesseert me. En intussen rook ik op m'n gemak deze Cocktail.
Henk Borger neemt glimlachend zijn uitnodiging aan. Hij noemt een heel rijtje vergiften:
- Cocaïne, opium, alcohol, nicotine. De nicotine is het minst schuldig. Maar, als je consequent bent, kun je het niet schrappen. Overigens (het is of hij plotseling van gedachte verandert) rook gerust, ik zal me er niet in het minst aan stoten.
- Ik heb eens gelezen, zegt Rens, van iemand die alles wilde afschaffen en die, nadat hij daar mee klaar was, ook zelf aan de beurt kwam...... Het lijkt me toch maar beter zo nu en dan een sigaret te roken en een glas wijn te drinken. Wat denk jij?
Henk lacht ironisch.
- Jij denkt misschien, dat ik er een soort principe van maken wil. Wie dat doet is er naast. Het is geen kwestie van mogen of niet mogen. We mogen veel meer, dan de meesten denken. Maar ik doe het niet. Zie je, het is toch beter het niet te doen. Waarom zouden we niet een kleinigheid aan verantwoordelijkheidsbesef tonen? Wie weet of het niet iemand ten goede komt.
Je formuleert goed, denkt Rens. Hij haalt de rook diep naar binnen. Het is hem duidelijk dat Henk Borger gelijk heeft. Deze consequentie ontloop ik niet, geeft hij spontaan toe. Er is niets tegen
| |
| |
in te brengen. Hij zuigt nog eens nadrukkelijk de rook naar binnen. Hij wil wat zeggen. Zijn mond staat half open, maar valt weer automatisch dicht. Nee, dat kan niet, constateert hij, deze sigaret stelt me toch eigenlijk in staat om beter na te denken. Ik heb dat trouwens al eerder gemerkt. Het is natuurlijk ook onzin je hierover druk te maken.
Hij zegt eindelijk: Ik wil voor het róken toch een uitzondering maken. Niemand verliest er zijn verstand bij. En roken doet mij altijd goed als ik met iemand in gesprek ben. Ook nu.
- Ja, dat kan. Verschillende grote geesten konden er niet buiten.
- Zo, zegt Rens.
Hij trommelt op de stoelleuning en overweegt een tegenzet. Ik zou kunnen zeggen (denkt hij): Anderen werden er misselijk van. Dan hij weer!...... Hoewel, hij zal natuurlijk direct vragen: Noem me er eens een. Ik zou er geen weten. Dat gaat dus niet. Maar ......zeker, ik vraag het hém, misschien weet hij het ook niet!
Rens Bruggema valt uit:
- Noem me er eens een!
- ...... B.v. Dostojewski, antwoordt Henk Borger.
- O, ja...... (Rens is al weer vergeten, dat hij het tegen Henk moest afleggen, dat doet er ook niet veel toe). Ik weet weinig van hem af. Alleen De Idioot heb ik gelezen. Het was ongemeen boeiend, maar...... verschrikkelijk.
- Ja, dat vind ik ook.
Rens kijkt nadenkend voor zich uit.
- De Idioot zou ons nog huiverig maken het begrip christelijk te bepalen, herinnert Henk Borger zich plotseling. We hadden dat immers afgesproken.
- Ja zeg!...... Met Dostojewski in ons midden zouden we er van af kunnen zien, zegt Rens. Ik begrijp wat je bedoelt...... (Hij wacht een ogenblik). Zeker, het begrip christelijk kan nooit veronderstellen de uitsluiting, veeleer de grootst denkbare insluiting. Ja, nu zie ik het plotseling. Dat is vreemd...... Ik ga Dostojewski lezen, nog deze week ga ik hem lezen. Het is nog vreemder, dat ik dit zo plotseling wil. Het lijkt of een gedachte, die al rijp was, in je los raakt. Zoals een tand je soms...... nee, dat toch niet, eerder zoals een appel...... maar dat beeld is natuurlijk te oud. Hij wendt zich in volle ernst tot Henk Borger:
| |
| |
- Wat denk jij ervan, de kies of de appel?
- Liever geen van beide. Alleen die gedachte die in jou is losgeraakt, meer niet. Zie je, dat is geen filosofie. Heb je wel opgemerkt, dat de meeste denkers, of ze christen zijn of niet, een uitsluitend filosofische oplossing vinden voor het christendom. De filosofie staat altijd buiten het eigenlijke leven. Het christendom, als het goed is, er middenin. De filosofie heeft ons geleerd te jongleren met de principia. Het christendom is vandaag niet meer dan een diabolo. Wie het handigst is weet het hoogst te gooien en het best te vangen. Bekwaam je in de sport van het gooien en vangen en je maakt onder deze bedeling de schoonste kans......
- Wacht 's, valt Rens er tussen, ik las ergens, deze week geloof ik: de christelijke filosofie onderzoekt de laatste gronden en diepste oorzaken.
- Inderdaad, vervolgt Henk Borger, ze stikt in abstracties. Ze is natuurlijk niet christelijk. Nee, wat jij daar straks zei, dat frappeerde me. Dat lijkt de zo zeer begeerde bovenbouw op de werkelijkheid. We hebben het nu toch over Dostojewski: hij had gelijk toen hij de Russische intellectuëlen van zijn dagen naar de boeren verwees. (De sprong die ik doe is niet groot). Wat in het volk leeft is de enige werkelijkheid van een land. Het hart van het volk klopt aan de grond, waarop wij leven......
Henk Borger overvalt een zekere bezieling. Hij lijkt blij dit alles onbevangen te kunnen zeggen. Zijn betoog wordt echter plotseling onderbroken. Een vrij onbescheiden klop op de deur, het is zijn hospita, roept hem tot de werkelijkheid terug.
Rens lacht er om.
Ze brengt tee.
- Juffrouw Smid, de heer Bruggema, mijn aanstaande zwager. Ze geven elkaar een slappe hand. Voor de hospita is deze kennismaking niet meer dan een beleefdheid. Ze verlaat weer zo gauw mogelijk de kamer.
- Ze lijkt me ontevreden, zegt Rens.
- Dat is ze. Ze houdt veel van wandteksten.
Henk Borger neemt bij elke zin een slok thee. Zijn adamsappel veert dan energiek omhoog. Rens kijkt er aandachtig naar. Hij moet zich bedwingen om niet op te staan en dat ding vast te houden. Dat zou hem zeker veel genoegen doen. Maar hij bedwingt zich, natuurlijk bedwingt hij zich. Hij neemt zijn kopje van de
| |
| |
tafel en vangt dan nog juist een paar woorden van Henk op. De rest is hem ontgaan.
- ...... maar ze heeft mijn liefde voor hem vermoed. Mijn hospita heeft een fijne neus.
- Werkelijk, zegt Rens, heeft ze Dostojewski gelezen?
Henk Borger kijkt hem stom verbaasd aan. Zijn gelaatsuitdrukking suggereert duidelijk: man, je bent niet lekker. Zijn lege kopje houdt hij recht voor zich uit, een halve meter van de tafel. De mogelijkheid, dat Rens niet zou hebben geluisterd, komt niet bij hem op. Henk Borger is iemand, die er nooit last van heeft van zijn onderwerp te worden weggelokt. Dat lijkt onwaarschijnlijk, omdat hij Dostojewski heeft gelezen. Maar er zijn mensen, die zich voor de literatuur erg interesseeren en toch aan haar ontstaan niet in 't minst deel kunnen hebben. Ze zijn er te nuchter voor. Ze beschouwen de literatuur als een noodzakelijk onderdeel van hun ontwikkeling. Zo iemand is Henk Borger.
Hij kijkt zó verbaasd, dat Rens er zich aan ergert.
- Ik zei toch......
- O...... ja, zegt Rens ontwijkend. Hij denkt: wat kan het me schelen en krijgt plotseling zin om naar huis te gaan. Hij weet niet precies waarom. De zakelijkheid van zijn zwager ligt hem niet. Ook zijn enthousiasme is hem vreemd. Hij kent nog niet die hartstocht voor een idee, de hartstocht die systematisch, maar vaak eenzijdig, verwerpt en aanneemt. Hij voelt plotseling de behoefte vanavond zijn neiging tot bespiegeling, tot inkeer vrij te volgen. Waarom juist vanavond? vraagt hij. Je kunt er anders ook wel buiten. Als je een film wilt gaan zien, of als er een goed boek is. Wacht nog even. Dwing je liever te blijven zitten. Het gesprek is interessant. Ook je zwager is interessant...... O ja, hij is in zekere zin een tijdsverschijnsel. Maar daarmee is hij dan ook gemotiveerd. Het is bij voorbeeld onzin de filosofie te verwerpen. Henk heeft vanavond gruwelijk de pest gekregen aan iets. Dat lijkt hem de filosofie.
Rens Bruggema begrijpt zelf niet hoe het komt, dat hij altijd een oordeel heeft over Henk Borger. Diens houding prikkelt hem er blijkbaar toe. Alleen het militante in die houding is hem sympatiek. De rest, zijn grote beslistheid, zijn zekerheid als het gaat om een uitzicht, leeft hij niet mee. Hij heeft zich over niets een illusie gemaakt, zoals hij zelf zegt. (Dat is misschien de vrees om iets aan te pakken!). Het veroorzaakt het ongeloof in zijn zwager.
| |
| |
Dit wantrouwen is vrij onverklaarbaar, maar het is er. Bovendien meent Rens, dat zijn oordeel voor minstens tachtig procent juist is. En dan ben ik nog voorzichtig, voegt hij er langzaam aan toe.
Bij dit punt keren zijn gedachten terug naar de kamer.
Henk Borger zit hem aan te kijken zoals een straatjongen een vreemdeling opneemt. Nieuwsgierig en brutaal. Er is ook iets van de schoolmeester in die blik, gelooft Rens Bruggema. Hij ergert zich opnieuw en staat haastig op.
- Ik moet nog wat klaarmaken, zegt hij en steekt Henk Borger de hand toe. Misschien kom ik binnenkort nog eens aan. Als je 't goed vindt......
Henk aarzelt even. Dan zegt hij, terwijl hij de hand van Rens stevig drukt:
- Natuurlijk, ik heb graag dat je komt.
Henk opent de deur met de geste van een hotelportier. Rens verbergt een spotlach maar heeft tegelijk het gevoel of hij de kamer wordt uitgedreven. Dat brengt hem in verwarring. Hij loopt vlug het portaal over en springt met drie treden tegelijk de trap af. Als hij de buitendeur half open heeft, bedenkt hij zich en roept naar boven:
- Nou, tot ziens......
Hij wacht. Bonjour, zegt Henk Borger. Rens hoort hem weglopen. Hij blijft luisteren tot alles stil is. Hij glimlacht, zonder bedoeling, en trekt dan de deur behoedzaam achter zich dicht.
Het is half tien. Een gele mist hangt lamlendig over de kade. Dat zijn de lantaarns, zegt Rens. Hij loopt langs het water naar huis. Hij houdt van dit weer. In de mist is een mens met zichzelf alleen. Rens weet zich ingesloten en hij geniet van zijn eigen dromerige nabijheid. Hij trekt zijn kraag hoog op. Het is koud. Het was in die kamer ook niet te harden. Hij gaat langzamer lopen. Om zijn mond gonst weer diezelfde willekeurige glimlach. Henk Borger is een beste kerel, maar ik moet nog aan hem wennen. De klinkers van de kade hebben witte koppen. Dat is de regen, zegt Rens. Hij loopt nog langzamer. Kijk nou, zegt hij plotseling, hij heeft vergeten me dat boek mee te geven!
Rens blijft staan. Hij is geschrokken, maar weet niet waarom. Moet ik teruggaan? Een paar minuten staat hij daar, onbewegelijk op de kade, het gezicht naar het water. Dat brengt op een vreemde manier de oplossing. Er staat hier een sterke stroom. Rens denkt:
| |
| |
dit water is blijkbaar verbonden met de rivier. In de rivier staat het hoger. Er zit kracht achter. Toch ligt het merkwaardig vlak. Vreemd. Het is of dit water zich gewend heeft aan een sterke beheersing. Zo vastberaden, zo zeker stroomt het voorbij...... Rens loopt naar voren, een paar passen. Hij wordt er heen getrokken. Er is iets......
- Verduiveld! zegt hij dan, dit water...... Henk Borger......
Hij staart voor zich uit, verbaasd, geërgerd.
Even later loopt Rens Bruggema met grote passen de kade af naar huis.
|
|