| |
| |
| |
Van den man en de vrouw en de eischen, die God en zijn geweten aan den man stellenGa naar voetnoot*)
door Prof. Dr. G. van der Leeuw.
In wetenschap en kunst, in staat en maatschappij wordt bijna alles van mannelijk standpunt bekeken. Daarom wilt gij eens zien wie eigenlijk die man is en of hij wel is, zooals hij wezen moet. Dat gij daartoe een man hebt uitgenoodigd en niet een vrouw, pleit voor de stelling, die ik zoo dadelijk verdedigen zal, dat de vrouw den man rustig laat begaan, zelfs zich rustig laat blameeren....... Op gevaar af van in het laatste euvel te vervallen, zet ik mij dan tot mijn taak.
Ik ga daarbij uit van de fundamenteele ongelijkheid van man en vrouw. Man en vrouw zijn verschillende gegevenheden. De vrouw leeft dichter bij de aarde, die vanouds Moeder Aarde geweest is. Zij leeft dichter bij de bronnen van het leven. Het is niet alleen luiheid, die den man in primitieve maatschappijen er toe brengt den veldarbeid aan de vrouw over te laten, terwijl hij zelf op de jacht gaat. Alles wat met de vruchtbaarheid in verband staat, behoort bij de vrouw. En zelfs wanneer de maatschappij uit het stadium van den hakbouw in dat van den akkerbouw overgaat en de man den veldarbeid van de vrouw overneemt, blijft de vrouw in functie bij de ritueele gebruiken, die bij zaaiïng en oogst de vrucht van den akker moeten verzekeren. - Er is dan ook niets fundamenteeler en zekerder in de wereld dan het moederschap. Pater incertus: de band tusschen den vader en het kind is los, er is afstand. Maar het kind is het eigen leven van de moeder, in één organisch levensverband met haar samengevoegd, dat eerst langzamerhand, met het doorsnijden van de navelstreng en het spenen van den zuigeling, tot een tweeheid wordt. De vrouw bergt in haar schoot den grond van onze existentie, zij bergt ons zelven. Want wij komen nooit geheel van onze moeder vrij.
De vrouw is aan de bronnen van het leven gebonden. De man maakt zich meer vrij, hij gaat op een afstand van het leven staan, hij objectiveert het, terwijl de vrouw er deel van uitmaakt. Na- | |
| |
tuurlijk objectiveert ook de vrouw, natuurlijk maakt ook de man van het leven deel uit. Maar er is een geweldig verschil in accent en, als gewoonlijk, geeft dat den doorslag. De vrouw staat dichter bij het leven. De man dichter bij den dood. De vrouw is naar de geboorte gericht, de man naar het sterven. De vrouw is gebonden en bindt. De man maakt zich steeds meer los. De man heeft in sterke mate het vermogen tot abstractie. Hij kan inzicht hebben en wijsheid. Hij kan philosoof zijn. De vrouw heeft dat vermogen in veel minder mate. Vrouwelijke philosophen zijn er niet en het vrouwelijk inzicht faalt vaak. Maar de vrouw heeft iets anders en beters; zij heeft wat wij met een gebrekkigen term ‘intuïtie’ noemen en de Duitschers met een zeer gelukkigen ‘Mutterwitz’. Dat is geen gevoel (de gemiddelde vrouw is volstrekt niet gevoeliger dan de man!), maar aangeboren ‘levenswijsheid’. Zoo komt het, dat wij een man als knap en wijs kunnen bewonderen en tegelijk het gevoel hebben, dat zijn vrouw, die noch knap, noch bizonder wijs is, hem driedubbel in den zak heeft en dingen terstond begrijpt, die hij met al zijn wijsheid en kennis nooit zal vatten. Vergeleken bij de vrouw is de man van een (min of meer!) beminnelijke hulpeloosheid.
Natuurlijk is er ook het mannelijk gevoel van superioriteit. Maar dat is voor het allergrootste deel geperverteerd minderwaardigheidsgevoel. Het levensterrein van de vrouw is voor den man gesloten en daarmee de bron van het leven. Zooals vroeger de kraamkamer, zoo is nog altijd het vrouwelijk leven voor den man verboden terrein. Zooals de kat en de kip in ‘Het leelijke jonge eendje’, staart de vrouw den man aan: Kun jij spinnen? kun jij eieren leggen? kun jij kinderen baren en zoogen? Het leelijke jonge eendje is de man. - In de puberteit is deze situatie overduidelijk. Men zegt wel, dat het meisje vroeger volwassen is dan de jongen. Maar eigenlijk is het haar superioriteit, die aan den dag treedt. Zij ziet den jongen als kind. Zij ziet ook den man steeds als ‘onervaren’ kind. Maar zij laat dat zelden merken. De jongen voelt zich kind en wendt zich korzelig af. Dan, in het conflict, maakt hij zich wijs, dat hij geen kind, maar een held is. En hij komt terug. De vrouw, als zij Mutterwitz heeft, speelt met hem heldje mee. De man ‘handhaaft’ zich. Het is essentieel mannelijk om iets en vooral zichzelven te ‘handhaven’. De vrouw glimlacht. Zij hoeft niets te handhaven, omdat zij immers midden in het leven zit, terwijl de arme man op een afstand staat. Laat hem zich
| |
| |
wijs dunken, gewichtig doen en zich handhaven! De man is steeds lichtelijk hulpeloos, en er is veel waarheid in de oude verhalen van Simson en Delilah, van Herakles en Omphale. Totdat hij de heldenhouding gevonden heeft, is de man zenuwachtig tegenover de vanzelfsprekende levenszekerheid van de vrouw.
Zoo ontstaat de spanning tusschen de geslachten. Meisjes loopen gearmd op straat. Jongens staan aan de brug te lummelen. Vrouwen drinken thee. Mannen hebben hun club. Met eenig verschil van décor is dat bij de Papoea's en in de Oudheid precies zoo als thans op het geldersche dorp en in de hollandsche stad. Zoo ontstaat de strijd der sexen, die er niet minder een strijd om is, dat hij altijd tevens ook aantrekking beteekent. Die strijd wordt verscherpt door verschillende factoren:
1. | Vele mannen zien in de vrouw alleen de sexe. Zij interpreteeren de levensonmiddellijkheid, waarvan zij een vage notie hebben, als manzotheid. Het gaat in het leven van de vrouw er toch maar om, dat zij dat heldhaftige wezen, den man verovert. Als ze maar een man heeft, dan is de vrouw gelukkig! Bij jonge mannen neemt deze houding (die nog sterker van minderwaardigheidsbesef getuigt dan de gewone!) vaak een cynisch karakter aan: vrouwen zijn eigenlijk niet anders dan sexe-wezens, die, zij het onbewust, slechts één doel voor oogen hebben: den man te bekoren. Alsof dat bij diezelfde jonge mannen anders ware! Mac Dougall maakt de lijst op van de mannelijke pogingen om de vrouw te bekoren, van den brullenden stier, via den knevel, het toernooi en de zestiendeëeuwsche Schlitzhosen tot den modernen dans en de speed-stunt toe! - Een psychiater verhaalt van een patient over wien het plotseling als een revelatie kwam, dat zijn vrouw ook een mensch was, niet alleen sexe-dier. |
2. | Het feit, dat de levenstijdperken van man en vrouw in verschillend rhythme verloopen. De vrouw is vroeger volwassen, zichzelf, dan de man. Zij is ook vroeger aan het einde van haar sexueel vermogen. Maar ook afgezien daarvan heeft de erotiek van den man in den regel een kleiner curve dan die van de vrouw. Zijn liefdesbewegingen hebben grooter frequentie. Vandaar, dat de man gemakkelijker komt tot polygamie, of, indien hij dat weet te vermijden, tot een soort prostitutie in het huwelijk. |
3. | De instinctieve vrees van den man voor de vrouw. De primitieve Maori zegt, dat wat den man vernietigt, de kracht is der
|
| |
| |
| vrouwelijkheid. De christelijke wereld zeide in anderen vorm hetzelfde, toen zij de vrouw als janua diaboli, als invalspoort van den duivel in deze wereld teekende. Beide zegswijzen getuigen van het daemonische, het onbegrijpelijke en onbeheerschbare, dat de man ook heden in de vrouw vindt. En de man, die handhavende held, kan niet hebben, dat iets zich aan zijn inzicht en beheersching onttrekt. |
4. | De binding van den man aan de moeder. Men behoeft geen orthodox freudiaan te zijn om op te merken hoe sterk bij zeer vele mannen de binding aan de moederimago is, zoo sterk, dat de vrouw daarmede onmogelijk kan concurreeren en men zich af moet vragen, waarom deze mannen eigenlijk een vrouw kiezen, wanneer zij er reeds een hebben? |
5. | Angst zich aan de vrouw te binden. De man is bang om zijn vrijheid van zich lichamelijk en geestelijk af te zonderen, zijn mogelijkheid van distantie kiezen, te zien inperken of zelfs te moeten opgeven. Want een vrouw, in het huwelijk, maar ook daarbuiten: een zuster, die met ons samenwoont, is een beletsel in ons segregatieproces. Zij dringt zich overal in: in ons werk, in onze gedachten zelfs. Zij beschouwt dat als haar recht. Van den solieden werkman, die, hoe huiselijk ook, eens in de week buitenshuis zijn glaasje bier wil gaan drinken, via den even solieden burgerman, die niet wenscht gestoord te worden bij de heilige lectuur van de krant, tot den intellectueel, die zich kwaad maakt, wanneer zijn vrouw hem met belangstelling vraagt hoe het met zijn laatste gedicht staat en of hij al een oplossing heeft gevonden voor een of ander moeilijk vraagstuk, is de psychologie van den man dezelfde: i mecht'mei Ruah ham'n, zegt de duitsche burgerman, en wij zeggen het hem van tijd tot tijd allemaal na, zij het ook alleen maar inwendig, omdat wij te beleefd zijn of onze vrouwen te lief hebben om het uit te spreken. In het naar segregatie, naar abstractie, naar rustig sterven tendeerende mannenleven is de vrouw een onrustig, hinderlijk element. |
Wij somden een bonte rij op van factoren, die den strijd tusschen man en vrouw verscherpen. Bont: want sommige van deze factoren zijn van eeuwigheid, andere zijn onder den invloed van bepaalde tijdsomstandigheden meer of minder sterk. Tegenover deze strijdfactoren stellen wij nu de eischen, die ons geweten of God aan den man stellen.
| |
| |
Eigenlijk is er maar één eisch: eerbied voor de vrouw alsvrouw, niet als moederdier, evenmin als sexelooze mensch, maar als mensch, die mensch is opvrouwelijke wijze; als het woord niet zoo'n vreemden klank had, zouden wij kunnen zeggen: eerbied voor de vrouw als vrouw-mensch. Er zijn geen menschen in het algemeen en man een vrouw zijn allerminst dezelfde. Maar de man is een mensch op mannelijke, de vrouw een mensch op vrouwelijke wijze. En hier past eerbied voor den Ander. - Wij gaan dat na voor verschillende gevallen.
1. | Eerbied van den jongen man voor het meisje. In verre de meeste jongens is van nature een schroom, iets van heilige vereering voor en van het meisje. Die schroom kan gepaard gaan met sterk zinnelijke en onheilige gedachten, soms zelfs daden, daarnevens, die den schroom niet schijnen te deeren. Deze eerbied, deze huivering voor de andersoortige mensch en het mysterie, dat zij draagt, dreigt in onzen tijd te worden geschaad of zelfs geheel weggenomen door voortijdigen geslachtelijken omgang. Wanneer elke toenadering tusschen de beide sexen geslachtelijken omgang meebrengt, wordt deze van een bekroning en een mysterie tot een incident. |
2. | Eerbied van den man voor zijn vrouw. In onzen tijd wordt het huwelijk zeer vaak gezien als een middel tot sexueele bevrediging in groveren of fijneren vorm. Het behoeft geen betoog, dat het als zoodanig natuurlijk uitermate ongeschikt is. Een huwelijk, gesloten tot sexueele bevrediging, of, met een mooier woord, tot voldoening aan een grooten hartstocht, is niet veel beter dan gelegaliseerde prostitutie. Hetzelfde geldt hier natuurlijk voor de vrouw als voor den man. Het huwelijk kan alleen dan door eerbied gedragen worden (en dan opbloeien tot het groote wonder, als hoedanig het door God is gegeven), wanneer het beheerscht wordt door de trouw, die tot den Ander komt en hem niet meer verlaat. For better, for worse. Het verdwijnen uit onze samenleving van de preutsche vrouw en de dubbele moraal voor man en vrouw is een groote winst. Maar het brengt het gevaar mede, dat de man, die vroeger zijn sexueele bevrediging buiten het huwelijk zocht, dit thans doet daarin, en, wanneer de mogelijkheden bij de eene vrouw zijn uitgeput, tot een tweede huwelijk besluit, of een derde. Hier verdwijnt alle eerbied voor de vrouw als mensch op vrouwelijke wijze. En daarom moet echtscheiding
|
| |
| |
| dan ook vooral niet alleen veroordeeld worden op grond van de moeilijkheden met de kinderen. Natuurlijk kan de ontbinding van een huwelijk, waaruit kinderen geboren zijn, nog veel smartelijker en - zeggen wij het maar eerlijk! - schandelijker zijn, dan die van een huwelijk, waarin man en vrouw alleen met elkander te rekenen hebben. Maar juist in het laatste geval komt de eerbied het meest in het gedrang, zondigt men het ergst tegen elkander, beleedigt men elkander het grievendst. Het kan zijn, dat deze beleediging daarin ligt, dat de man, die zich niet langer bevredigd voelt (niet enkel lichamelijk, het lichamelijke en het geestelijke zijn hier niet te scheiden!), zijn vrouw eenvoudig als een onbruikbaar geworden instrument in den steek laat. Maar het is bijna nog erger, wanneer man en vrouw wederzijds elkaar als uitgeputte levensmogelijkheden laten schieten. Dan is er van den eerbied niets meer over. |
3. | De vrouw heeft er recht op, dat de man haar beschouwt als nog iets anders dan de ‘moeder zijner kinderen’. Het is symptomatisch, dat in vele gezinnen de man de vrouw nooit anders dan ‘moeder’ noemt en vergeten schijnt te zijn, dat zij ook nog een naam heeft. De kinderen weten niet anders dan dat de vrouw hun moeder is. Maar de man weet van vroeger en van meer; voor hem moet de vrouw iemand zijn, die hem liever is dan zeven zonen en die een eigen leven heeft, onafhankelijk van hetgeen zij in het gezin is. |
4. | De vrouw heeft er recht op - hetzij zij nu echtgenoote dan wel dochter is, dat de man haar levenstaak, hoe noodzakelijk en onmisbaar ook in het gezin, daartoe nimmer beperke. De vrouw moet weten, dat zij een eigen leven heeft en dat zij haar eigen ziel moet redden. |
5. | Het moeilijkst is de verhouding van den man tot de ongehuwde vrouw. In zaken en vereenigingen kan hier een ongedwongen camaraderie zijn, die niet heel diep gaat, maar aangenaam is. Daarbuiten schijnt er weinig plaats voor kameraadschap, die buiten de sexe om zou gaan. In ieder geval mag de man de ongehuwde vrouw, de oude vrijster, het verdriet van het toonen van zijn medelijden nooit aandoen, - evenmin als de vrijgezel dat van de gehuwde vrouw behoeft af te wachten. |
6. | Het gemakkelijkst is de verhouding van den ouden man tot de oude vrouw, in en buiten het huwelijk. Hier, waar de sexe niets meer kan bederven, maar toch nog juist genoeg beteekent, om
|
| |
| |
| aan de vriendschap een verhoogde bekoring te geven, is de meeste kans op volkomen harmonie. |
De verhouding tusschen man en vrouw, hetzij in het huwelijk hetzij daarbuiten, hetzij die tusschen broeder en zuster, hetzij die tusschen moeder en zoon of vader en dochter, gaat nooit buiten de sexe om. Maar zij is nooit verantwoord, zij is nooit wat zij zijn kan en moet, wanneer zij niet is doordrongen van het wederzijdsch besef van verantwoordelijkheid voor de persoon van den Ander, die mensch is op andere wijze. Aan den Ander de eigen verantwoordelijkheid voor eigen bestaan te laten, niet te heerschen en niettemin lief te hebben, den Ander zichzelf te laten zijn, eerbied te hebben voor zijn eigen wijze van mensch-zijn en niettemin innig met hem of haar verbonden te leven, - dat kan alleen voor Gods aangezicht. De natuur doet anders.
In Christus is noch man noch vrouw, leert de Apostel. Dat zegt niet, dat wij in onze onderlinge verhouding moeten doen alsof er noch man noch vrouw is. Het zou ons slecht bekomen. Maar voor ons beteekent dit de taak om in man èn vrouw den mensch te zien, dien God geschapen heeft. In het Nieuwe Testament vervullen de vrouwen een groote taak. Oldenberg zegt ergens van het Boeddhisme, dat het nimmer een Maria Magdalena heeft gehad. Het Christendom kende een Maria, een Martha, een Maria, Moeder des Heeren. De Kerk telde onder haar heiligen en martelaren vele vrouwen. In het Evangelie wordt aan de vrouw eerbied betoond. Waarin ligt dat?
Mij dunkt, hierin, dat het Evangelie begint met de schepping. God schiep den mensch, naar zijn beeld, man èn vrouw. Zijn werk is mislukt, want wij zijn gevallen schepselen. Maar in de mislukking wordt ons een nieuwe hoop en nieuwe taak gegeven, want wij zijn door Christus verlost. In beide, mislukking èn nieuwe taak, heeft de vrouw haar deel. In beide is man èn vrouw, elk als beelddrager Gods op eigen wijze. Bernhard van Clairvaux antwoordde op het verwijt, dat de vrouw den daemon in ons leven binnen liet: si vir non cadit nisi per feminam, etiam non erigitur nisi per feminam, als het waar is, dat de man niet zou gevallen zijn zonder de vrouw, even waar is het, dat hij niet wordt opgericht zonder de vrouw.
|
-
voetnoot*)
- Een voordracht gehouden op een Jongeren-conferentie van de Ned. Ver. voor Vrouwenbelangen en gelijk staatsburgerschap te Amersfoort.
|