Kees Klap
Loflied na eenen schoonen vaderlandschen zomerzondag
Wij gaan ter rust. Een mooie dag, 't was moordend heet,
we wasschen ons heerlijk goed van stof en zweet,
en gaan na zeer voldanen dag nu vredig slapen,
de oude menschen, jonge meisjes en de stoere knapen,
de zachtmoedigen, de goeden en de stuggen,
de dappere kampeerders met verbrande ruggen,
de al te dik gekleede tante en de zoo rijke oome,
de meisjes met hun zoete, reine uitgaansdroomen,
de ijscoventer rust nu ook zijn onbetwiste welverdiende
rust, evenals de zeer ijverige hotelbediende,
de priesters en de leeken met de extra gaven,
op dezen dag derhalve singuliere braven.
De dagjesmenschen, dezen dag zoo zwaar beladen,
en dies vermoeid, soms ook wel van het baden,
dan de voetballers vooral niet te vergeten,
die in een zeer verwoed gevecht en zweeten,
de eer hoog hielden van deze zoo lage landen,
bewonderenswaardig met voeten, kop en handen,
der voornen visschers op der bruggen hechte pijlers,
de motorracers, snelle zwemmers en de zeilers,
wij gaan ter rust. Een mooie dag en moordend heet,
en nu in bed, voor ruimen van geest niet al te breed,
is dit slapen toch geen onverdeeld genoegen,
na drukken dag is 't morgen al weer zwoegen.
Wij gaan ter rust, toch wel voldaan en frisch gewasschen,
vergeten duinen, speeltuinen, bosschen en de plassen,
de kanten met het hooge gras, de fijne bioscopen,
- hoe zacht vlijt zich het hoofd op schoone sloopen -
de meiden en de jongens, het bier en limonade,
de fluist'rend lieve woorden en de overhaaste daden.
de stoffige wegen en de overvolle rammelbussen,
| |
de trams met bezette banken en zelfs lussen,
de gekleefde zuurtjes en de eendere kussen,
de wolken en de boomenschaduw in de mooie lanen,
de met ham belegde broodjes en voedzame bananen,
der ooms en tantes, neef en nichten warme handen,
de zadels met een zakdoek en de lekke banden.
Wij gaan nu slapen, wat was dees dag toch heerlijk,
hoe braaf toch dit geslacht, zoo rond, zoo eerlijk,
dies gaan wij nu degelijk en onaangetast rechtschapen,
na schoonen Zondag gerust en netjes slapen.
Slaap dan nu zacht, slaap dan nu wonderzacht,
den slaap der onschuldigen in dezen nacht.
Alleen een enkele wel zeer ouderwetsche stakker,
denkend aan Zondagswijding, ligt nog peinzend wakker
overigens - 't is één uur, - slapen nu wel de meesten,
van 't edel ras der menschen en 't lage ras der beesten.
|
|