| |
| |
| |
H. van der Leek.
Techniek en cultuur
Tot het eind der 18e eeuw waren uitvindingen sporadisch. De mensch had alleen water en wind bedwongen, om zijn allerzwaarste sloverij te verlichten. Arbeid was handenarbeid. - Tusschen 1780 en 1800 sprong vinding na vinding tevoorschijn met verrassende frequentie. Dicht opeen in de tijd, dicht bijeen in de vierhoek tusschen Keulen, Parijs, Liverpool en Amsterdam. 1774 machinefabriek van Watt - 1783 puddeloven - 1783 waterstofballon - 1783 analyse van water - 1784 krukstoommachine met regulator - 1786 gasverlichting - 1787 de eerste experimenten met stoomwagens en stoomschepen - 1787 machinaal weefgetouw - 1793 wolspinmachine - 1793 optische telegraaf - 1794 kolfgasmotor. In 1833 beweegt de stoommachine in Engeland reeds 100.000 weefgetouwen, maar menschenhanden bedienen er nog 250.000. In 1850 hebben de handen het afgelegd tegen het vliegwiel, een kolossale huisnijverheid is vernietigd. De techniek heeft haar befaamde en beruchte ‘zegetocht’ aangevangen, alles verkruimelend wat haar tracht te weerstaan. De vinding is opgevangen door de industrie, deze is door haar machinale krachten gegroeid tot een reuzin, die schiftend door de menschenwereld gaat. Enkelen trekt ze omhoog. Er ontstaat een nieuwe menschenklasse: de katoen-, kolen-, staalbaron. De nieuwe bourgeois, die in twintig jaar een vermogen verdient. Hij begint, laten we zeggen, als spinner, wordt wever, exporteur, deelgenoot in mijnen, spoorwegdirecteur, bankier. Grootindustrieel en grootkapitalist, straks bezitter van een bankroet adellijk landgoed en eindelijk Lord en lid van het Hoogerhuis. In dezelfde vijfentwintig jaar worstelt zijn vroegere naaste buur een tijdlang voort aan het handweefgetouw, van de morgenschemering tot diep in de nacht, met vrouw en kinderen. Vergeefs. De ijzeren wet van het nieuwe economische leven, de wet der concurrentie, dwingt hem op de knieën. Hij gaat naar de fabriek van zijn vroegere buurman en beurt het loon, dat de wet van vraag en aanbod vaststelt.
Ook vrouw en kinderen gaan naar de fabriek. Van de morgenschemering tot diep in de nacht. Ze zwoegen, tot ziekte of uitputting hen ten grave brengen. - Zoo heeft de reuzin der
| |
| |
technische industrie de menschen geschift, enkelen heel boven, honderdduizenden diep omlaaggebracht. Naast de nieuwe bourgeoisie, het nieuwe fabrieksproletariaat. De techniek heeft een sociologische omwenteling teweeggebracht. De klassenstrijd is ontketend. Reeds reist Karl Marx door het Engelsche industriegebied en verzamelt geduldig en systematisch materiaal voor ‘Das Kapital’. Reeds werpen Mevr. Gaskell en Benjamin Disraeli hun sociale protesten de wereld in. Hun romans ‘North and South’ en ‘Sibyll’, schilderingen van de nieuwe proletarische hel, worden bij tienduizenden gedrukt en gelezen. Sociale wetgeving beteugelt spoedig de meedogenlooze uitbuiting van menschenlichamen en menschenzielen. Maar de bittere strijd, eens ontstaan, smeult als een halfgedoofde vlam voort tot vandaag. - Het verkeer omspant plotseling met steeds stijgende snelheid de wereld. De diligence rot straks in de leege remise, de spoorbanen trekken hun spinneweb van tienduizenden kilometers staal door Europa. In 1838 vaart het eerste Engelsche stoomschip naar Amerika. In 1893 begint de Cunard zijn vaste maildienst. De tijd der geweldige volksverhuizingen is begonnen. Na 1900 is de viermastbark onder vol tuig een bezienswaardigheid geworden. Industrie en verkeer, getechniseerd, scheppen een Europeeschen wereldhandel. De Noordatlantische cultuurkring verovert zich een globale macht, verschaft de heerschappij aan het blanke ras, luidt een nieuwe wereldpolitiek in, geleid door de industriestaten: Engeland, Frankrijk, Duitschland, Amerika. De techniek schrijdt voort, nu vast in handen van het nieuwe productiestelsel. Nu begint de stille, verbeten strijd om de grondstoffen. Wereldpolitiek wordt grondstofpolitiek, om concessies, bezittingen, monopoliën. Geen erfopvolgingskwesties houden de departementen meer bezig, maar staal, kolen, koper, olie, mineralen. Dit zijn de machten die groeiende reuzenlegers en geweldige oorlogsvloten noodig
hebben. Beheersching van grondstofgebieden en afzetmarkten wordt voor de groote fabriekslanden een kwestie van macht en onderling prestige. De techniek voorziet ruim en te over in elke denkbare bevolkingsaanwas. Europa, tot 1800 constant op 180 miljoen gebleven, telt in 1914 460 miljoen inwoners, driemaal zooveel. Het heeft intusschen geweldige overschotten aan emigranten afgegeven aan Amerika, Australië en Afrika. Maar ook de industrie groeit ongeremd en met haar de productie. De laatste tien jaar voor 1914 kenmerken zich door een groote
| |
| |
onrust: de overproductie verstopt alle markten en zweept de concurrentie op tot het ondragelijke.
Europeesche industrieën grijpen naar het wanhoopsmiddel der consignatiezendingen: ze hebben liquide middelen noodig, om de fabrieken te laten draaien. Intusschen hoopen zich ontzaggelijke rijkdommen op in de industriëele families. Het adellijk grootgrondbezit is in de verdedigingspositie gedrongen, het aristocratisch privilege komt in het gedrang. De industriëele aristocratie der vierde generatie ziet zijn sociale Ebenbürtigkeit bevestigd door de huwelijken van zijn dochters met lords en baronnen. Techniek, industrie, economie is de trits, die de leiding heeft genomen. Als het gedrang op de overzeesche markten niet langer houdbaar en de stille oorlog der monsterkapitalen niet meer geheim te houden is barst het Europeesche conflict los. Er moet lucht komen. Frankrijk, de stervende natie en Duitschland, de groeiende natie hebben een oude wrok te koelen. Engeland vecht voor zijn greep op de wereld en zijn beheersching der wereldzee. Amerika kijkt toe, leent, levert en verdient. Eindelijk zet het, ongeduldig geworden, met Amerikaansche nonchalance groote ladingen menschen en materiaal aan land op de reeden van Brest, le Havre en Ostende en de Entente, gesterkt door deze bloedtransfusie, krijgt gelegenheid tot de genadeslag. Moderne techniek heeft deze oorlog beslist: het vliegtuig, het gas, de tank. Vier jaar hebben alle industrieën in Europa gewerkt voor den oorlog en het allernoodigste slechts kunnen afstaan aan de non-combattanten. Miljarden aan materiaal zijn onherstelbaar vernietigd. De vrede vindt een ontzaggelijk goederentekort. Maar de techniek is vindingrijk. Zij leert de industrie aanpassing aan de enorme vraag. De productie wordt verdubbeld, verdrievoudigd, verviervoudigd. Maakte een papierwals een strook van één meter breed? We bouwen de machine tweemaal zoo breed en laten een mes de breedte halveeren. Twee productie-eenheden op één omwenteling. Is dit nog niet voldoende? We bouwen er twee,
drie, tien machines bij. We vergrooten de fabriek, we breiden de outillage uit. We kunnen immers, allen met elkaar, meer verkoopen dan vervaardigen? Zoo wast de technische productie-apparatuur aan. Er is een geweldige hausse. Tien jaar lang wordt er geld verdiend. Dan is de achterstand ingehaald en de tragiek der overproductie herbegint, maar nu met een nog veel grooter industriëel apparaat. Industrieën lagen in de oorlog stil of werden
| |
| |
omgeschakeld. Zulke industrieën verplaatsten zich naar neutrale of koloniale gebieden. Vroegere importlanden werden zelf produceerende en spoedig exportlanden. Waar voor 1914 grage koopers woonden, huizen nu scherpe concurrenten. De industrie legt opnieuw haar eischen op aan de wereldpolitiek. Tariefmuren verrijzen. De meestbegunstiging en de compensatie-zaken doen hun intrede. Geweldige industrieëncomplexen worden door kapitaalmachinaties naar elkaar toegedreven, de nieuwe trusts verdeelen de productie in quoten. De zee van werkloozen rijst in gestadige vloed. De verrotting van de munt, de inflatie, heeft haar hoogtepunt bereikt. Als gieren azen grootspeculanten op de wrakke mark, frank, schilling, lire. Wisselmanipulaties ondermijnen het staatscrediet en het goud is permanent op reis. Oorlogsschulden van miljarden worden op verliesconto afgeschreven. De internationale verbittering groeit, alle vertrouwen is weg, het staatsraison is de angst voor een nationaal bankroet. De nieuwe, de technologische werkloosheid is een structureel verschijnsel geworden, het heeft zich in de samenleving geconsolideerd. De sociale onrust wordt vanuit Moskou systematisch aangewakkerd met geheime propaganda, celvorming en dumpingpolitiek. Japan is industriestaat geworden en overstroomt de wereld met zijn spotgoedkoope katoentjes, lampen, fietsen, rubberwaren, speelgoederen, onderdeelen. Britsch-Indië heeft zich geïndustrialiseerd en schudt in twintig jaar een meer dan duizendjarige levensorde van zich af, leert wat uitbuiting en communisme is. Rusland stampt een enorme industrie uit de grond. De oude industrieën versmelten met elkaar, fusionneeren, saneeren, rationaliseeren. Vitale ondernemingen, aan het kwijnen geraakt, verslinden miljoenen aan staatssubsidie. Overheidscredieten worden vergeefs ten koste gelegd, om zulke bedrijven weer op gang te brengen. De steunuitkeering verslindt schatten. De belastingen worden aangeschroefd.
Sluitende begrootingen behooren tot een vaag herinnerd verleden. Economie en sociale kwestie zijn onoplosbare problemen geworden. Het sociaal atomisme en het economische libertinisme van de klassieke liberale economie, opgestuwd door de ongecontroleerd voortwoekerende technische apparatuur, hebben zich tot de laatste noodlottige consequenties kunnen uitwerken. De crisis is er en met de crisis de chaos. Geen berekening klopt meer. Deze economie heeft zichzelf opgeheven, haar wetten zijn ongeldig, haar methoden onbruikbaar geworden. Het liberale
| |
| |
grootkapitalistische productiestelsel heeft zichzelf ad absurdum gevoerd. Het heeft zich van de techniek bediend, maar zich in de techniek vergist. De techniek helpt niet meer, zij helpt achteruit. Elke technische verbetering beteekent sociale verslechtering. De totalitaire staten hebben iets consequenter volvoerd, wat Engeland en Amerika hebben voorgedaan. De laatsten hebben hun buitenlandsche schulden getiërceerd door hun munt te laten vallen, Duitschland heeft eenvoudig de betaling stopgezet. Waar geen deviezen meer zijn voor invoer, wordt de invoer verboden. Autarkie, ordening en synthetische chemie zijn bange voorloopige maatregelen, expansie moet op langeren termijn de noodige ruimte scheppen. In Amerika speelt Roosevelt een va-banquespel met zijn New Deal. Hij probeert het nog één keer met het laatste recept, dat van de negentiend'eeuwsche optimisten is geërfd: opvoering der consumptie door het inspuiten van een jaar staatsinkomen in de maatschappij. Het economische wiel nog één keer over het doode punt heenhelpen, in de hoop, dat de motor zal pakken en gaan draaien. Maar het heeft er allen schijn van, dat de goudstroom, in deze dalende conjunctuur uitgegoten, wèl de onvermijdelijke prijsstijging, maar niet de gehoopte conjunctuurstijging zal brengen. Dag aan dag vertoont de Amerikaansche beurs een beeld van wantrouwen en lusteloosheid. De reusachtige Bethlehem Steel werkt op 29½% van haar capaciteit. Hèt koperconcern, de Anaconda Copper, heeft twee mijnen gesloten. De autoindustrie bloeit op het moeras van het afbetalingssysteem, dat de niet-koopkrachtige massa volpropt met haar machines. De wereldindustrie drijft met alle macht op de catastrofe aan, zij draait rond in een circulus viciosus, waaruit geen econoom meer een uitweg weet. Daarom is de stemming van 1911, '12 en '13 weer teruggekeerd. De vlammende roep van 1919: ‘Dat nooit weer!’ is omgeslagen in de kreet:
‘Bewapening!’ De ren om den grootsten kruiser, om het zwaarste kanon, om het doodelijkste gas is in volle gang. Hitler toont op het Tempelhofer Feld aan Mussolini de perfectst gemotoriseerde legermacht ter wereld, Mussolini revancheert en laat op de reede van Napels zoo niet de grootste, dan toch de agielste vloot ter wereld zien. Steunden de weermachten van 1914 op enorme nationale kapitaal- en goederenreserves, thans verslinden ze de laatste hulpbronnen. Ging het toen op de weelderige machtspositie, om de laatste suprematie, nu zal het gaan om het grimmigste lijfsbehoud der
| |
| |
volkeren. ‘Wir stehen heute auf dem Gipfel, dort wo der fünfte Akt beginnt. Die letzten Entscheidungen fallen. Die Tragödie schlieszt’, schreef Spengler 20 jaar geleden in zijn Untergang des Abendlandes. Hij heeft naar 't schijnt juist gezien. Tot hiertoe heeft ons de techniek gebracht. Is dit meer dan tragiek? Is het schuld? Is techniek inderdaad die ‘faustische’ God en hel uitdagende schepping van een hemelbestormende geest, die Spengler er in ziet? Is zij werkelijk de decadentiebloei der Westersche cultuur? Is zij symptoom van een naderend einde, dat met de onbarmhartige logiek van een natuurwet zich voltrekt? Hiermee worden we geplaatst voor de vraag naar den zin der techniek. De optimistische bourgeoisie van de vorige eeuw kende die vraag niet. Haar aardsche filosofie maakte zich blij met de illusie van een eindelooze vooruitgang. Zij zag niets - hoewel de scherpzinnige kenner van de toenmalige wereldsituatie, Lord Beaconsfield (Benjamin Disraeli) reeds in 1840 had geschreven: ‘Het Christendom geeft niets meer om het Heilige Graf, heeft zoowaar zijn naam vergeten en noemt zichzelf het verlichte Europa. Maar het verlichte Europa is niet gelukkig. Zijn bestaan is een koorts, die het vooruitgang noemt. Vooruitgang naar wat?’ De droom der vooruitgang is grondig uitgedroomd. Het ontwaken was pijnlijk en moeizaam begonnen de idealisten opnieuw te denken. Want één ding was eminent duidelijk geworden en wordt nog dagelijksch duidelijker: we hebben het niet te doen met een aardverschuiving op economisch, sociaal en politiek gebied alleen. De crisis is niet uitsluitend een economische, de omwenteling niet slechts een sociologische, de chaos niet maar enkel een politieke! Met dit alles is de ideeënwereld aan het wankelen geraakt, wij bevinden ons in een crisis der normen. Aan de wortel van den boom van het Humanisme ligt de bijl. De faustische geest der Renaissance, die begon met
den krachtmensch van Burckhardt, die zijn rijpste vrucht zette in Goethe, beleefde zijn laatste bloei in de moderne geest der techniek. Onze luxurieuze tijd had de voorlaatste vrucht geconserveerd, maar zij had de groeikracht der laatste, der techniek vergeten. De negentiende eeuw dacht vaag en gespleten. Zij verstond onder cultuur: humanistische geestesverfijning. De techniek negeerde zij, of noemde haar met Nietzsche verachtelijk: civilisatie. Zij bemerkte niet, dat het individu, in zijn klassieke ideaalvorm der harmonisch ontplooide persoonlijkheid had afgedaan en dat de massa in aantocht was. De massa, die het product, het instrument
| |
| |
en de norm der techniek werd, meer en meer. Tot, in de laatste jaren Karl Jaspers (Die geistige Situation der Zeit) en Ortega y Gasset (La Rebellión de las Masas) bemerkten, dat het groote maatschappijprobleem is geworden: Daseinsfürsorge der Massen, dat het geestelijke vraagstuk bij uitnemendheid werd: de redding van de diepste persoonlijke kern in een geestelijk verzandende wereld. Daaruit ontstond de bitter-geestige raillerie van den aristocratischen Spanjaard en de tragisch-moeizame Grüblerei van den religieuzen Duitscher. Maar beiden weten diep in zichzelf te strijden voor een verloren zaak. Jaspers kent geen breede socialiteit meer, zijn zoeken van de ‘zin’ in filosofie speelt zich af ‘in der Kommunikation’ in de zeldzame momenten van een transcendent begrijpen, momenten van genade tusschen twee menschen. En Ortega weet zich met enkele anderen te behooren tot een uitstervende aristocratie des geestes, machteloos tegen de opkomende vloed der horden. Beiden staan in de skepsis van een vervaltijd. Nietzsche, Klages, Spengler zijn hun wijsgeerige leiders, zij sluiten de ring der scherpziende cultuurpessimisten.
* * *
Noch het platte positivisme der burgerlijke evolutiezangers, noch de necrologen der cultuur echter geven een waardige beoordeeling der techniek, een zakelijke diagnose, een waarachtig helpende prognose.
Waarom blijven wij als Christenen eigenlijk hier zoo hopeloos achterwege? Raakt de heele demonische problematiek van onze tijd ons zoo absoluut niet? Zegt ons deze heele tijd niet juist in zijn absolute hopeloosheid: tua res agitur? Vraagt zij niet om een zakelijk getuigenis des geloofs? Hoe zien wij de techniek? Wij zien haar als een geschenk Gods, begrepen in paradijsgenade. Zij is in zichzelf noch goed, noch kwaad. Maar in de hand van de ‘faustischen’ mensch, die God naar de kroon steekt en dit gebied aan Hem heeft trachten te ontrooven is de techniek geworden tot een wapen, dat zich tegen dezen zelfden mensch keert. De demonie, de paradoxaliteit der techniek, haar Janusgelaat, haar dubbelzinnigheid is: dat ze tegelijk is een scheppende en een vernietigende macht. Zij was aanvankelijk des menschen dienaar, hij haar meester; thans is zij geëmancipeerd, zij is heerscheres en de mensch haar slaaf geworden. Ontsnapt aan hoofd en hand van den enkeling, den uitvinder, is zij gegroeid tot een boven- | |
| |
persoonlijke macht in de wereld, welker autonome beweging door geen menschenhand meer is te stuiten. Zij verzorgt de massa's en maakt ze tot slaven, zij schept rijkdommen en verslindt ze. Ze symboliseert de heerschappij van den menschengeest over de natuur, maar als loodzware natuur, als apparaat, is ze begonnen den menschengeest te beheerschen. Zij had aanvankelijk een zedelijk doel: verlichting van het zware arbeidslot, maar ze is in de gruwbaarlijkste immoraliteit omgeslagen door haar dienstbaarheid aan het menschelijk egoïsme, aan de mercantiele hebzucht. De techniek is daarom ons noodlot geworden, omdat ze zich huwde aan de hoogmoed van den autonomen mensch, omdat ze verstrikt raakte in de zonde van den rijken dwaas, het kapitalisme. Maar boven deze bindingen uit legt zij haar eigen blinde wet op aan de heele menschheid. Zij heeft een eigen geest, de geest der berekening en der absolute doelmatigheid. Vraagt men: hoe heeft de
techniek den mensch innerlijk vervormd? Wat is in dit technische tijdperk de quintessence van het levensgevoel? - dan moeten we wijzen op het bij uitstek technisch verschijnsel, dat de heele moderne geest doortrekt en stempelt: de rationaliseering. Frederick Taylor publiceerde na ampele studie in 1911 zijn ‘Principles of scientific management’. Zij is kortelijk dit: een samengesteld arbeidsprocédé wordt geatomiseerd, ontleed in de kleinst partieele handgrepen. Voor elk dezer handgrepen wordt de minimale uitvoeringstijd met een stophorloge bestudeerd en vastgelegd. Het hieruit voortspruitende tempo wordt als eisch gesteld en leidt tot een maximale productie bij een minimale aanwending van tijd en energie. Daarbij wordt de arbeid volkomen gemechaniseerd. Door stukloon wordt bovendien de grens van het tempo naar boven verschoven. Opnieuw vertoont het technisch denken hier zijn dubbelzinnigheid: binnen de grenzen van het bedrijfsleven heeft de elimineering van omslachtigheid, energieverlies en toevalligheid zijn goed recht. Dienstbaar gemaakt aan een verlaging van de onkosten en opvoering der winsten is het Taylorisme een slavernij, harder en ellendiger dan die van eenige slaaf in de oudheid. - Maar het princiep heeft duidelijk getoond, de tendenz van den tijd te zijn. Want zijn eigenlijke demonie vertoont de rationaliseering hierin, dat zij tot een algemeen levensbeginsel uitgroeit. De rationaliseering grijpt over haar eigen grenzen heen naar het leven. Afgezien van het consequente streven der Amerikaansche technocraten, dat voorloopig
| |
| |
nog toekomstdroom is, heeft de rationaliseering reeds in onze oude cultuur diep in ons het menschen bestaan ingegrepen. De eerste klacht was die van den arbeider. Hij verloor zijn arbeidsvreugde bij de doodelijke monotonie van één geautomatiseerde handgreep, bij de zenuwsloopende opvoering van het tempo. De Amerikaan Pound heeft het daarbij ontstaande ziektebeeld van den ‘bedrijfszieken man’ grondig beschreven. Hij ziet als gevolg van de rationaliseering een pathologische vermoeienis optreden. Maar algemeener is het verschijnsel van de onrust, die alle menschen, ook buiten de industrie aangrijpt. De Franschman Archambauld ziet in zijn ‘Plaidoyer pour l' Inquiétude’ de onrust als het kenmerk van het huidige levensgevoel, maar hij determineert deze onrust als de dynamische spanning van het leven zelf, als het nieuwe levensrhythme. Pal tegenover hem staat de naar rust, beschouwelijkheid en oorspronkelijkheid zoekende Franschman Georges Duhamel. Zijn Scènes de la Vie Future onderwerpt de Amerikaansche technische civilisatie aan een groote, maar vernietigende kritiek en in zijn Querelles de Famille toont hij de eeuwige onrust, die de technische outillage van onze samenleving brengt in het leven van een filosoof, die voor de onrust naar het land gevlucht is. Eigenlijk is heel Jaspers groote Philosophie tegen deze rationaliseering gericht. In het onmetaphysisch geworden heden zoekt hij een terugweg naar de mystieke beleving van de onkenbare werkelijkheid. De Engelschman Aldous Huxley beschrijft in zijn dolle satire Brave New World de toekomstwereld, waarin alle technische vindingen op verkeers-, medisch-, paedagogisch-, sociologisch-, sexueel gebied consequent zullen worden toegepast. Deze samenleving is volkomen gerationaliseerd en dus volkomen stabiel, Maar tegelijk volkomen dood. Huxley laat ons misschien in zijn grondige overdrijving het best de demonie zien van een
rationaliseerend, technisch denken, dat het leven in zijn ban heeft geslagen en het gemaakt heeft tot een alomvattende rekensom. Spengler drukt deze vloek zoo uit: Spannung statt Takt, Geist (d.i. intellect) statt Blut, Kausalverhältnis statt Schicksal.
Wij kunnen met Spengler instemmen als hij bedoelt: dit leven heeft iedere scheppende kracht prijsgegeven. Het is een wending ten doode. De zonde der rationaliseering is haar grensoverschrijding: zij minacht de persoonlijkheid als drager van het geweten, de geschiedenis als plaats der verantwoordelijkheid.
| |
| |
Tegenover beslissingen, offers, idealen kent de rationaliseering slechts het berekenende raisonnement. Als levenshouding doorgevoerd leidt ze tot atomiseering van het leven, tot doodelijke abstractheid, tot verstomping en vervlakking. Op dezen bodem is het onmogelijk geworden te leven en te lijden, te gelooven en te bidden. De gerationaliseerde mensch der nieuwe zakelijkheid is eigenlijk een uitbuiter en tegelijk een loochenaar van het leven. Het gerationaliseerde gezinsleven is onvruchtbaar geworden: Sie haben Probleme statt der Kinder, zegt Spengler. De gerationaliseerde liefde is wetenschappelijk berekend geslachtsgenot zonder verantwoording en zonder schaamte. Het gerationaliseerde lichaam is een sportmachine, getraind op records met 1/50 seconde verschil. De gerationaliseerde wetenschap is als in Amerika een reclame-instituut voor de financierende staal-, graan-, hout- en andere trusts (Scheffauer). De gerationaliseerde architectuur heeft de woonmachine tot ideaal. Koude berekening en brute Rücksichtslosigkeit kenmerken deze decadente en trieste levenshouding. Dat op dezen bodem de neurose welig bloeit is wel het allervanzelfsprekendste. Hoe de rationaliseering vanuit deze volkomen piëteitlooze levensberekening de natuur zal vernielen zag de ingenieur Alard Dubois Reymond in 1906 in zijn boek ‘Erfindung und Erfinder’ pessimistisch in: ‘Jede Generation arbeitet fleiszig und mit wachsendem Erfolge daran, ihren Kindern die Erdoberfläche in einem materiell ergiebigeren Zustande, aber der meisten ihrer natürlichen Schönheiten beraubt, zu hinterlassen. Was tauschen wir dagegen ein? Die Möglichkeit, eine von Jahr zu Jahr steigende Zahl von “Kulturmenschen” am Leben zu erhalten. Die Menschheit kann von Glück sagen, dasz das Klima und die Bodenbeschaffenheit eines groszen Teils der Erdoberfläche diesem unaufhaltsamen Wachstum erfolgreich widersteht, sonst
würden unsre Nachkommen statt der Bäume nur noch Schlote und Telegraphenstange kennen, statt der Flüsse noch nur Frachtkanäle und statt der Berge nur noch die Halden der Hüttenabfälle. So dürfte die Zeit nicht allzu fern sein, in dem auf dem Inlandeis von Grönland die groszstädtischen Sommergäste ihre Zelte aufschlagen und der Negerfürst seinen Hofstaat von dem Einkommen bestreiten wird, das er aus dem Verkauf von Konzessionen für Sanatorien an amerikanischen Gesellschaften zieht’. - Ik zou nog tal van andere getuigenissen kunnen aanvoeren, die er op wijzen, hoe er meer en meer menschen opstaan, die juist
| |
| |
in de rationaliseering als kern van de technische houding van onzen tijd het groote gevaar zien, niet alleen voor overleefde humanistische waarden, maar voor het toekomstige leven zelf. Daarom is het niet verwonderlijk, dat er een reactie gaande is tegen de techniek in haar huidige overmacht over het leven. Een merkwaardig feit is, dat inplaats van de dithyramben op de techniek van een 25 jaar geleden er rondom het technische leven een angstige stilte is gevallen. Men heeft begrepen, dat techniek als historievormende levensmacht totaal iets anders en veel gevaarlijker is dan techniek als stofbeheersching. Daarom zijn er stemmen, die gelooven, dat de techniek niet voor eindelooze voortgang vatbaar is. Zij wijzen erop, dat de techniek, voortgekomen uit het humanisme, het humanisme zelf verslindt en dat een phenomeen moet sterven zoodra het zijn voedingsbodem verliest. Niemand zal het einde van de technische civilisatie kunnen tegenhouden, als de geest in haar is gedoofd. Men wijst erop, dat de techniek reeds haar zakelijke grenzen raakt. De kring der principieel nog onopgeloste technische problemen is zeer klein geworden. Maar ook de exploitatie kan niet meer volgen. Revolutionneerende vindingen en zelfs verbeteringen storen de loop van het moderne fabrieksbedrijf, welks geautomatiseerde apparatuur is berekend op langdurige en snelle serieproductie. Zoo koopen groote concerns belangrijke patenten op, om ze veilig achter slot en grendel te hebben. Vender ontstaat er een stemming van afkeer van de technische wereld en haar centrum, de wereldstad. Het forenzendom, de vlucht uit de wereldstad, wordt een stedenbouwkundig en verkeerstechnisch probleem voor de toekomst. Het aantal inwoners der groote steden daalt de laatste tientallen jaren zienderoogen. De natuurreservaten groeien vol zomerhuisjes en weekendbungalows. De mensch keert naar de natuur terug. De stad wordt alleen operatiebasis voor handel en bedrijf.
De bewondering voor de machine is niet alleen getaand, maar vaak positief omgeslagen in afkeer, het razende tempo van de technische ontwikkeling schept problemen, die niemand heeft voorzien of begeerd, en waartegenover de knapste bedrijfsorganisatoren radeloos staan. Steeds moeilijker wordt het, op de verantwoordelijke plaatsen geschikte menschen te zetten. En dan is het zeker voor de liberale bourgeoisie uiterst pijnlijk, te zien, hoe bij uitstek het Bolsjewisme de aanbidding van de machine naakt en onbewimpeld, zonder weltanschauliche franje heeft ver- | |
| |
heven tot een machinegodsdienst. Een sociaaldemocratisch blad schreef eens in een moment van ouderwetsche extase: De machine is onze Heiland. Het Bolsjewisme maakt deze leus voor 100% waar. Waar eens de Grieks-Katholieke processies met gouden kerkvanen en brandende kaarsen onder gezang voortschreden, daar gaat nu een letterlijk zoo genoemde ‘machineprocessie’ plechtig door de straten van Moskou: een tractor is het Allerheiligste.
* * *
Maar dit alles is slechts actie en reactie van het ongeloof.
Het ontslaat ons niet van de ernstige vraag: heeft het evangelie ons hier niet belast met een eisch tot getuigenis? Want als de techniek aan het einde van een ontwikkeling staat, dan is het een ontwikkeling, die ons als Christenen diep raakt. Immers het proces van de zich ontwikkelende Renaissance is een proces van voortschrijdende saecularisatie. De wereld voor den mensch, het hiernamaals hoogstens nog voor de kerk. Deze these van het nationaalsocialisme is in haar toepassing de uiterste en brutale formuleering van de saecularisatie des levens. En zij openbaart tegelijk de diepe nood van dezen tijd. Wij mogen ons niet ontveinzen, dat Kuyper's religieus cultuurprogram van het Pro Rege niet op zijn religiositeit, maar op zijn cultureele zijde is gestrand. Deze wereld laat zich niet kerstenen, zelfs niet met de vurigste ijver. Maar we mogen ons ook niet fatalistisch of hoogmoedig van haar afkeeren. Want wij moeten ons bukken onder het besef, dat de crisis, de chaos, de rationaliseering een Goddelijk gericht beteekenen over deze wereld. Wij ervaren de realiteit der erfzonde daarin, dat we mede verantwoordelijk worden, iederen dag, aan de schuld van voorgeslachten. Noch romantiek, noch idealisme, noch een vlucht in oude culturen, noch een grondeloos optimisme, zooals dat b.v. in de extreme uitingen van de Oxfordbeweging zich uit (b.v. het pamflet ‘De vloed komt op’) zal ons en al onze medemenschen verlossen van de diepste vloek, die dit technische tijdperk over ons heeft gebracht: de verborgen wereldangst, de nijpende levensangst. Een verschijnsel, dat Heidegger in Sein und Zeit thematisch heeft blootgelegd, zonder voor de laatste gevolgtrekking te buigen en God te erkennen. Daartegen beschermt ons ook geen christelijke coterie en geen traditionalisme. Ook de christelijke burger moet
| |
| |
de werkelijkheid in, moet staan solidair naast den heiden - maar toch zoo grondig anders in zijn erkenning en aanvaarding van Gods gericht en Gods beloften. Want wat voor den ongeloovige een noodlot is, onvermurwbaar, dat is voor den geloovige een teeken van Gods bemoeienis met een wereld, die Hij verlost heeft. De slagboom waarvoor de rationaliseering des levens onverbiddelijk moet blijven staan is het levende en persoonlijke geloof. De genadegave die het Evangelie door onze gehoorzaamheid aan dit moe degeslacht heeft te brengen, is het persoonlijke en levende geloof. Luther noemt het geloof: het ipse affectus. We zouden het vrij willen vertalen met ‘hartstochtelijk besef van de werkelijkheid Gods, de werkelijkheid van Zijn vergiffenis, de werkelijkheid en tegenwoordigheid van Christus, den levenden Heer’. Zulk een geloof kan niet worden gerationaliseerd, het kan niet verstarren. Het laat zich niet omzetten in abstracte filosofie, ook niet in christelijke. Maar dit geloof is ook daarom de eenige vastigheid in deze wereld van angstige gissingen en geresigneerde scepsis, omdat zoo waar is, wat Luther elders zegt: Fides est nunquam praeteritarum sed semper futurarum rerum - het geloof is nooit een zaak van voorbije, maar altijd van toekomende dingen. Het geloof heeft toekomst. Daarom oordeelt het over het heden anders dan het ongeloof, waar dit in het heden de laatste fase ziet van een natuurlijk causale ontwikkeling, staat het geloof in het heden als op de plaats waar Gods gericht zichtbaar wordt en tot bekeering roept. Een geschiedenis, waarin God handelt en waar wij midden in staan, is niet toegankelijk voor relativisme of skepsis. De historie als heden en als voortgang kan worden gezien langs twee lijnen: die van Spengler en die van de Apocalypse. Die met Spengler gelooven zien het laatste leven verdorren, verwachten alleen nog de vreeselijke tijden van het Caesarisme voordat de laatste cultuur zal dooven en tot
asch verstuiven. Wie met de Openbaringen gelooven zien, door vreeselijke tijden heen, ook door het heden heen, de wederkomst van Christus, door ondergang de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Uit deze eschatologische toekomst schrijdt ons God tegemoet en de gemeente leert bidden: Kom haastig, Heer Jezus. Juist de Apocalypse spreekt ons van het rijk van den Antichrist. Het wordt als wordende werkelijkheid reeds zwaar op ons gelegd in de voortschrijdende verwereldlijking der cultuur. Deze moet haar voleinding hebben. Reeds nu zien we teekenen, die de menschheid plaatsen voor de eenige, laatste keus,
| |
| |
die op de duur Gods geduld nog openlaat: de heerschappij van Christus of het rijk van den Antichrist. Dan beseffen we de futiliteit van elk optimistisch cultuurchristendom. Maar eveneens beseffen we, dat we in het geloof reeds thans uitgelicht zijn uit den geestelijken dood, die deze cultuur zichzelf toebereidt, wetend, dat de dood verslonden is tot overwinning. Maar op een dwaze en ergerlijke wijze, en we kunnen niet anders dan op deze wijze, die ons moet maken tot een steen des aanstoots in de cultuur, van dit geloof simpel getuigen. Doch tevens kent dit geloof een voor onze zelfkennis onbegrijpelijke vermetelheid, waartoe geen idealistische filosofie het ooit brengt, wij durven in dit geloof met Luther zeggen: ‘Et ego nisi istos tumultus viderem, verbum Dei in mundo esse non dicerem’. - Als ik niet dezen strijd in de wereld zag, ik zou niet gelooven, dat het woord Gods in de wereld aan het werk was.
Mei 1938.
|
|