Opwaartsche Wegen. Jaargang 16(1938-1939)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 257] [p. 257] [Gedichten van Maarten Vrolijk] Maarten Vrolijk Idylle Dit zijn de requisieten van mijn leven: een badpak en een boek, een speelsche hond, een waterdichte tent, een primus en wat mond- voorraad, die mij nog veertien dagen lang genoegdoening moet geven Het strand is hier heel breed, de menschen zijn sporadisch. Mijn tent staat veilig op den rand van 't duin. Wie 's zomers eenzaam leeft, wordt spoedig bruin - in mijn omstandigheden klinkt dat hoogst prozaïsch. Soms kan ik uren lang de zee indrijven op een aftandsche auto-binnenband; dan zit mijn witte Kees te zonnen op het strand en jankt, omdat hij altijd wit zal moeten blijven. Als 't avond is, hebben wij beiden onze droomen, wanneer de zee vér ruischt, rond een klein, innig vuur - zoo heeft elk mensch misschien zijn liefste uur dat rust en stilte in hem kunnen komen. Soms zijn er nachten dat ik niet kan slapen - dan loop ik traag en neuriënd langs zee. De wind en golven zingen wiegend mee - Kees acht het passend, om op maat te gapen. Soms ben ik roekeloos; dan zou ik altijd willen alleen zijn met de duinen, zon en zee en wind - van niemand heb je last, en 't mooiste vind ik, dat je ongehinderd en zoo hard je wilt kunt gillen. Zoo is mijn leven nù - nog veertien dagen; een mensch moet vrij zijn binnen paal en perk. Eén maand vacantie op elf maanden werk - dat 's mooi. Maar sòmmigen kunnen het niet verdragen. [pagina 258] [p. 258] Maarten Vrolijk Kerstmis van den eenzamen student Ik heb dit jaar naar Kerstmis uitgezien. Ik weet zelf niet waarom; ik haat de korte dagen, de lange avonduren kan ik slecht verdragen. Het is een soort van bijgeloof, misschien? Het is nu wel een simpel, oud verhaal, maar 'k heb het gisteravond tòch nog eens gelezen. Tot ik mezelf vroeg, hoe 'k zoo gek kon wezen en snel den Bijbel sloot. Want op 't portaal had ik de stappen van een vriend gehoord. Toen zijn we samen ergens wat gaan dansen - we hebben geen van beiden nog examen-kansen - en ik heb mijn onrust weer een nacht gesmoord. En toch - van vroeger ken ik nog een heel oud lied, dat we op Kerstmis met ons allen zongen - maar moeder is nu dood en pa kuurt, voor zijn longen; ik zou wel willen - ach - ik wéét het niet...... [pagina 259] [p. 259] Maarten Vrolijk Ontwaken Er was een kleine, warme gedachte waarin ik je oogen zag - ik hoorde nog dat je lachte, tintelend, en toen was het dag, want de wekker liep af en ik geeuwde en wreef mijn oogen uit en verbeeldde me nog dat het sneeuwde - om den regen op de ruit. [pagina 260] [p. 260] Maarten Vrolijk Het kort geduld Wij hebben allemaal wel iets om van te droomen: de één een vrouw, de ander een kasteel, de derde een stil hart, dat schijnt niet veel - of heimwee, om in een oud huis terug te komen. En in een enkel uur, dat zonder daden voorbijgaat, een stil rusten na den dag, rijst soms het droombeeld, nieuw en onverwacht, dan gaat het hart niet met het hoofd te rade. Maar in een blij en al-vergeten schouwen zijn de gedachten vèr, de geest vervuld - het is een groot bezit, om, in dit kort geduld, vrìj te zijn, en de vreugde te vertrouwen. [pagina 261] [p. 261] Maarten Vrolijk Bezinning Dit is de straat: regen en schorre schuifgeluiden, een hooge vrouwenstem als dissonant - een heimwee dat niet nader is te duiden, een vuile goot en een doorweekt stuk krant. Dit is de dag: grijs in de winkelruiten weerspiegelend, geen glimp van zonnig licht, een grauw stuk hemel tusschen gore huizen - en eindelijk dit troosteloos gedicht. Want dit ben ìk: ik loop maar wat te dwalen met een vergeten glimlach om mijn mond - vergeten, om de droevige verhalen, die ik vanmorgen in den regen vond. Vorige Volgende