Psalm 65, geharmoniseerd door Johanna Wagenaar, munt in den eersten regel uit door een prachtige altstem, maar brengt aan het slot van den derden regel een ‘bedriegelijk slot’, dat zeer misplaatst is. In denzelfden regel een dominant-septiem-accoord dat bewijst dat men het met de strenge zetting niet al te nauw nam. Dat het toezicht van Dr. Wagenaar tamelijk slap was, blijkt uit den laatsten regel van dezen Psalm en den tweeden regel van Psalm 33 (eveneens van Johanna Wagenaar). Déze regel wordt afgesloten met een kleinen drieklank als dominant (e, g, b) voor de tonica a. De afsluiting van Psalm 65 is dominant-groote drieklank c, e, g voor tonica f, as, c. Dit nu is inconsequent. Het laatste geval alleen is goed. De dominant moet een grooten drieklank zijn omdat dit alleen historisch te verdedigen is. Men zal bij de Nederlandsche scholen (1430-1600) geen dominant-afsluitingen vinden met kleine drieklanken; evenmin bij Goudimel en Bourgeois. (Wil men de z.g. leidtoon vermijden, dan neme men den grooten drieklank op den zevenden trap; een dominant-kleine drieklank is dus historisch niet verantwoord).
Een twijfel-geval ontmoette Mejuffrouw Wagenaar in Psalm 33, zevenden regel. De verhooging in de melodie plaatste zij tusschen haakjes. Onzes inziens is deze verhooging niet te verdedigen. Immers, men zal in een dorische melodie eerder moduleeren naar een andere kerktoonsoort (aeolisch) dan naar een gansch ander toongeslacht (mineur).
Door de verhooging van de melodie-toon komt men er niet toe een andere modulatie aan te wenden, die toch, gedacht van uit de oude toonsoorten, meer voor de hand ligt, n.l. naar de dorische toonsoort van de dominant. In dat geval kán de melodie-toon niet gewijzigd worden. Analoog met deze laatste mogelijkheid is de modulatie in Psalm 47 (Adr. Engels). De melodie is jonisch (of majeur), dit wil onder meer zeggen dat de afstand van den zevenden tot den eersten toon een halve is. In den achtsten regel moduleert de melodie naar den dominant. Deze is dan tonica, is weer jonisch (of majeur) en vraagt dus wél een verhoogde leidtoon. Zelfs in de melodie en vooral wanneer deze in de sopraan ligt. Het zelfde is het geval met Psalm 138 elfden regel (harm. Leo Mens).
Uit het weglaten van deze verhooging (zelfs niet tusschen haakjes) blijkt dat er geen plan of althans geen overeenstemming omtrent een plan is geweest bij het samenstellen van dit bundeltje, dat de voorbode is van een groots opgezette uitgaaf.
Het werk van Leo Mens is over het algemeen het welluidendst. (Al komen er in Psalm 95 en in Gezang I en XI mislukkingen voor). Het wordt echter ontsierd door octaven-in-tegenbeweging en verdekte quinten, die men, zooals gezegd, vanuit het orgel tolereert, maar in een ernstige onderneming als deze uitgave niet gaarne ontmoet.