Opwaartsche Wegen. Jaargang 16
(1938-1939)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
P.H. Muller
| |
[pagina 148]
| |
tot aanhangers gemaakt van bepaald gekleurde overtuigingen en principia, waarmede vooral de industrieele machthebbers, de leiders van trusts en concerns hun voordeel wenschen en bedoelen te doen. De moderne mensch is vooral geestelijk een kuddedier geworden (zie Ortega y Gasset), doch in het werk van Zischka wordt een poging ondernomen, deze hordemensch tot zelfstandiger denken te dwingen, door hem feiten en nog eens feiten voor te houden, die hun funeste invloed doen gevoelen in zijn stoffelijk leven en die hem tegelijk toonen, hoe volkomen afhankelijk hij voor dat materieele bestaan is geworden van de grenzelooze willekeur en bezitsbegeerte van een betrekkelijk gering getal magnaten. Zischka's zoo juist in 't Nederlandsch uitgekomen boek - het is alweer niet meer zijn jongste - bezit vrijwel alle kwaliteiten, zoowel als de gebreken zijner oudere publicaties. Het is geschreven in een vlotte, boeiende stijl, bezit de benijdenswaardige deugd, juist zooveel of zoo weinig van allerlei te verhalen en mede te deelen, dat de wetenschappelijk ongeschoolde leek er nog net bij kan en geeft op de dingen, die het onder de aandacht wenscht te brengen, daarmede wel een sterk gepopulariseerde, doch tegelijk toch een samenvattende kijk, waardoor de indruk gevestigd wordt, dat alles precies zóó is, als het wordt voorgesteld. Slechts de meer critische lezer heeft dóór, dat het arrangement der cijfers en feiten wel eens ernstig tendentieus is in den zin van sensationeel en dat, wat vaker dan verantwoord mag heeten, veronderstelling en meening worden opgediend als feit en objectieve waarheid. Zoo zou men o.a. uit dit boek de meening kunnen opdoen, dat met de ‘melk als textielgrondstof’, alles al in kannen en kruiken is - iets, wat, naar ingewijden zeer goed weten, nog bij lange na niet het geval is. Zoo is het ook met de synthetische rubber, de synthetische benzine en met nog zooveel meer, over de ontdekking, de bereiding en de dienst waarvan de auteur allergenoeglijkst weet te vertellen (vgl. De Kruyf), maar over de ómkeering waardóór hij wel eens zoo ernstig doordraaft, dat het enthousiasme over zijn prettige causerietoon er aanmerkelijk door wordt getemperd. Men behoeft in de inhoudsopgave de karakteristiek der verschillende hoofdstukken maar na te slaan om te ontdekken, dat en hoe hier voor de tribune gesproken wordt. Daar is b.v. Hoofdstuk 10 met de omschrijving: ‘Weten- | |
[pagina 149]
| |
schappelijk onderzoek maakt een einde aan klassevoorrechten. - Voor allen boter op het brood, zijde, parfums en lichaamsverzorging’. Zulk een zin, die verdacht veel gelijkenis vertoont met een headline van ‘De Telegraaf’, toont, hoever de auteur wel gaat in de verheerlijking en vooral in de overschatting van bepaalde uitvindingen of ontdekkingen. Hij beziet het jarenlange, moeizame zoekwerk van bepaalde onderzoekers als Han Hollander de fenomenale prestaties van zekeren sportheld en dat heeft nu eenmaal zijn eigenaardige bezwaren. Vooral dit bezwaar, dat den leek de zonderlingste begrippen worden bijgebracht en dat hij volkomen onjuiste voorstellingen gaat vormen van de omstandigheden waaronder en de bedoelingen waarmede in laboratoria gewerkt wordt. Zooals allerlei, eveneens journalistieke en populariseerende werken omstreeks twintig jaar geleden de techniek en de technische vindingen beschreven (niet: duidelijk maakten) en daarbij zoowel verheerlijkten als overschatten, zoo doet Zischka thans met de scheikunde en de chemie, met de wetenschap der natuurkunde in het algemeen. Het laatste hoofdstuk van dit boek verklaart onbewust en ongewild het een en ander omtrent den aard en de gerichtheid van Zischka's subjectivisme en popularisme. ‘Wat wij tot dusverre schilderden’, zegt de schrijver en deze kwalificatie verdient opmerking omdat eruit blijkt, hoe de auteur zijn schrijverij zelf ziet, ‘zijn indrukwekkende overwinningen op honger en ellende, op ziekten en angst, het zijn ware triomfen van de vooruitgang’. Wel, zie hier de schromelijke overschatting van de waarde en beteekenis eeniger wetenschappelijke vondsten. Maar ook, zie hier, hoe prestatie als vooruitgang wordt gequalificeerd en geef acht op den rationalistisch-materialistischen geest, die hier aan het woord is! Echter, het ontbreekt den schrijver toch niet geheel aan eenig dieper begrip. Middenin zijn lofzang op de triomfen van techniek en wetenschap onderbreekt hij zich en erkent, dat ook granaten, vlammenwerpers en gifgassen zijn uitgevonden en schijnt hij tenminste iets van de daemonie te bemerken, die uiteindelijk regeert in een wereld, waarin Nobel zijn kapitaal verdient met de fabricage van dynamiet en een prijs instelt tot behoud van den vrede. Er schijnt dus toch wel hier of daar iets te haperen. Want ook: ‘Wij schiepen een wereld van overvloed, maar de wereldeconomie (en wie verpersoonlijken die? M.) vond nog geen gelijkschakeling van rijkdom en armoede’, hier mag men inter- | |
[pagina 150]
| |
rumpeeren met de vraag, of men die middelen ook zal willen vinden, ‘en zoo zijn er hongerlijders terwijl men heele oogsten verbrandt’. Geen wonder, dat de schrijver ‘de belangrijkste van alle synthesen’ die acht van ‘de waarachtige gemeenschap’. Hoe hoog gestemd Zischka's toon ook is, wanneer hij (overigens in een kenmerkend kórt betoogje) de pogingen tot het tot stand brengen van die ‘waarachtige gemeenschap’ aanduidt, men krijgt toch wel heel sterk den indruk, dat de schrijver buiten adem aan het eind van zijn boek is gekomen. ......‘een nog geweldiger synthese is noodig als wij willen oogsten, wat tallooze onderzoekers en technici zaaiden. De synthese uit geloof en daad, uit geest en materie, uit techniek en droom, uit harde werkelijkheid en uit door fantasie gedragen hoop. De groote synthese, die tot gemeenschap voert, tot volksgemeenschap, misschien eenmaal tot wereldgemeenschap’. Lezen we goed, dan wordt hier niet minder gezegd, dan dat de geweldigheden met de verheerlijkende beschrijving waarvan de auteur hier een geheel boek heeft gevuld, pas gebruikt zullen kunnen worden en hun nut en beteekenis zullen gaan verkrijgen als......, wanneer......, indien...... En daarmede wordt dan opeens het zwaartepunt der belangrijkheid verlegd van de technische overwinningen en de wetenschappelijke prestaties naar ‘de nieuwe gemeenschap’ of, duidelijker, naar de vraag, of het den mensch gelukken zal, zulk een nieuwe gemeenschap op te bouwen. En eigenlijk is het niet eens de vraag, of er de mógelijkheid van zulk een gemeenschap is, dan wel of er de wil en het vermogen bestaan, die een mógelijkheid tot een feit, een verlangen in een daad zullen kunnen omzetten. Daarmede zijn we heel dicht genaderd tot de vraag, tot het stellen waarvan Zischka niet eens komt, of er, en zoo ja, wélke belemmeringen er in den mensch zélf aanwezig kunnen zijn om tot die gemeenschap te komen. Men mag dan al optimistisch zeggen: ‘En nu de juiste wegen afgebakend zijn (zijn ze dat reeds?? M.) zullen wij toch niet in den afgrond tuimelen’ doch wie zoo redeneeren, hebben nog niets onderkend van de daemonie der menschelijke beschavingsgeschiedenis. ‘Een weinig meer werk, een weinig meer geluk voor een ieder van ons’. ‘Dat zal tenslotte sterkere volken, een gezondere wereld beteekenen. Een wereld van vrede en vooruitgang, inplaats van een wereld van haat’. | |
[pagina 151]
| |
Zeker, indien de mensch te bevredigen ware - zooals ook Zischka blijkt te meenen - met electrisch licht, een badkamer, geurige toiletzeep, vitaminenrijk voedsel, auto's en vliegtuigen, kousen van kunstzijde en costuums van celwol, indien geluk de bereikbaarheid van alle stoffelijke welvaart en niets méér omvatte, indien het slechts zoo ware, dat maar een, zij het dan moeizaam af te leggen weg ons leidde naar en nog scheidde van het vrederijk op aarde, indien bij ieder individu van elke nieuwe generatie a priori de wensch leefde, tot dien heilstaat te geraken, indien, indien, dan...... Maar aangezien het geheel van onze existentie en alles van en in deze wereld nu eenmaal niet bestaat uitsluitend uit materieele factoren, zal alles, wat Zischka zoo bijna binnen het bereik van onze grijpende hand acht, nog niet ‘tenslotte’ ‘een gelukkiger wereld’ beteekenen en zal er geheel van buiten af ‘iets’ moeten komen en gebeuren, wat deze wereld tot ‘een wereld van vrede’ zal maken. |
|