Opwaartsche Wegen. Jaargang 16(1938-1939)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Jac. van Hattum Afwijzing van poëtische invitatie Gij moet mij niet inviteren: U kennen te leren verlang ik niet; net is beter, dat men geen dichters ziet. - Alles komt dan in zo'n ander licht - (en wil ik persé een dichter aanschouwen: de spiegel is niet alleen voor de vrouwen, dan knik ik: ‘Dag, dichterke-dicht......’) Maar om nu Dirk Coster, Vestdijk, Frans Coenen, of wie ook te zien, of er mee te dineren......: 'n kleinigheid kan immers al zo choqueren (om maar iets te noemen: de maat van nun schoenen......) Neen, dank U, stel eens dat Gij boert bij Uw eten: ik zou er Uw bundel direct door vergeten; en zelf zou ik moôglijk U weinig bekoren, al was het slechts om mijn Lombrosische oren. Laat alles vererend en hoogachtend blijven en laten wij enkel elkander maar schrijven; de kans, dat het goed gaat is één tegen tien: 't is beter elkander maar niet te zien. [pagina 66] [p. 66] Jac. van Hattum Dorpsgeschiedenis Eerst kwam de ziekte van de kalveren en vaarzen en dan krepeerde, bijterig, de hond; een windvlaag doofde de gewijde kaarsen in 't uur, dat men, vermoord, de dienstmeid vond. De stalknecht scheen van duivelen bezeten en beet zijn tong tot paarse hanekam; de slaande hengsten weigerden te vreten; geen schaap, dat meer de lamm'ren tot zich nam. De kat wierp, schreeuwend, onvoldragen jongen en kroop, verlamd, door het bedauwde gras; de stieren rezen tot onvruchtb're sprongen; daar bleef geen hengst, die meer volwaardig was. En altijd vooraan, nieuwe ramp te horen, stond Anne-Kee en ging dan, stromp'lend, heen; toen werd het kind van vrouw De Bas geboren met paardevoeten aan verschrompeld been en weif'lend van geslacht - die het vernamen spraken van kransen in het kinderbed; men vloekt' en bad en sprak, vertwijfeld: ‘Amen’; aan elke deurpost werd een kruis gezet...... [pagina 67] [p. 67] Maar eind'lijk is het dorp tezaâm gelopen: een horde, die de angst tot wanhoop bracht; als wilden stieten zij haar deuren open en Anne-Kee werd gruw'lijk afgeslacht. Mal lachend, tussen lompe krukken zwevend, - ‘Kwee’, schold de jeugd, niet wetend wat dat was - bleef Anne-Kee een halve eeuw nog levend, rauw appelerend in het kind De Bas. Tot ook dit stierf en het dorp het beeld ontwende, een nieuw geslacht de aarde overwon; ons, kinderen, was Anne-Kee legende, die vader nooit genoeg vertellen kon...... [pagina 68] [p. 68] Jac. van Hattum De zonderling Ze hebben, moedernaakt, hem op het nest gevonden der felle rode nier, terwijl hij preken las; en, of z'n lichaam nauw' z'n geest meer horig was, zag hij, bevreemd als zij, de duizend kleine wonden; en voeld' ook iedereen de vele kaken vlijmen, hij rees en sprak hun toe en las nun uit de preek; er was geen een van hen, die uit zijn banne week; een lage eikentak bedekte z'n geheimen. Dan sperde hij het oog en waande God te schouwen en sloeg de handen voor zijn bleek, ontzet gelaat; tot de vervoering brak; toen gleed de psychopaath uit d' eikenhouten nis in d' armen van twee vrouwen. Vorige Volgende