Peil en karakter van ons hedendaagsch proza
In antwoord op Uw enquête het volgende:
Met het gedurende het jongste decennium ontstane nieuwe-zakelijkheidsideaal heeft men roekeloos den dood over de kunst bezworen. Want in wezen beduidt dit ideaal niets anders dan aanpassing, aanpassing van de kunst aan het geestelijk vermogen der massa.
De huidige literaire kritiek vergt van den roman niet langer het zeer bijzondere, niet langer dus, dat hij een toppunt der kultuur vertegenwoordigt. Zij heeft den kunstenaar gesommeerd, af te dalen naar de menigte en angstig gehoorzaam verliet hij de hoogten en deed afstand van allen droom.
De proza-artist van vandaag is verworden tot een schrijver temidden tallooze schrijvers. De roman, zooals deze thans gepubliceerd wordt, ontbeert volslagen elk scheppend element, het onmiskenbaar stempel der persoonlijkheid van zijn maker. In het woordenboek werd het woord ‘kunst’ (bovenal in betrekking tot de letterkunde) koelbloedig doorgeschrapt. Wie een roman componeert, verricht zulks zonder wezenlijke aandrift. Het gaat er slechts om, copie te leveren, een manuscript, dat men het best vergelijken kan met koek. De lezer verlangt geestelijke koek; de auteur bakt de koek. De kunst van den roman schijnt ten ondergang gedoemd. Hopeloos mager is het getal der waaràchtige kunstenaars (nòg zijn er) onder de Nederlandsche prosateurs, van hen die nog den moed bezitten, te wrochten als geïnspireerden - ondanks het feit, dat hun werk teloorgaat onder honderden producten van vervlakking.
Hoelang nog zullen zij volharden?
Onze beschaving is bevangen door een slepende krankte: de vereering, de vergoddelijking welhaast - over alle linies - van het middelmatige. Met onheilzamen ijver predikt de literaire kritiek de ‘grootheid’ der mediocriteit. Publiek noch kunstenaar draagt ten slotte de schuld aan de innerlijk armoedige roman-productie; schuldig alléén wellicht is de bemiddelares tusschen volk en auteur.
De kritiek zal van nu af aan haar fatale houding moeten wijzigen, tot het inzicht moeten geraken, dat het haar taak is, ònmiddellijk de kunst te dienen en slechts mìddellijk het gemeen.
Scherp onderscheide zij het sublìeme van het enkel drááglijke.
Zij brenge de laatsten der mohikanen niet tot zwijgen.
JAN H. EEKHOUT.