| |
| |
| |
Prof. Dr. G. Besselaar
Zuid-Afrikaansche kroniek
Oom Paul, de heldhaftige geschiedenis van Zuid-Afrika, met elf illustrates en een kaart, door Marjorie Juta; H.P. Leopold's U.M. N.V., 's-Gravenhage, 1937; ingenaaid f 2.90, gebonden f 3.90.
Deze Nederlandse vertaling van het Engelse: The pace of the ox, is een kloek werk met zeven hoofdstukken en 241 bladzijden en verdient om inhoud en strekking een ruime afzet. Het maakt vol gebruik van de omstandigheid, dat het boeiend levensverhaal van Paul Kruger nagenoeg de hele 19de eeuw dekt en daarmede de opkomst, bloei en ondergang van de Zuid-Afrikaanse Republiek, dus van de Afrikaner volksidee in die vorm belichaamd.
Al dadelijk tekent de schrijfster met de twee hoofdfiguren van de Grote Trek: Andries Hendrik Potgieter en Andries Willem J. Pretorius, de twee hoofdrichtingen onder het Afrikaner volk: de Calvinistische en de liberale, beide echter nationaal. Potgieter, de onverzettelijke, wil zichzelf wezen: Afrikaner Boer. Hij weigert, eerst instinctmatig, later bewust, elke concessie; hij zoekt, schept en consolideert een Zuid-Afrikaanse republiek; hier krijgt de nationale gedachte een concrete vorm! Pretorius is meer conciliant, altijd bereid aan elke zaak nog een of meer kanten te zien, hij wil vooral redelijk wezen en komt zijn tegenstander minstens halverwegen tegemoet. Pretorius berustte, zij het onder protest, in de annexatie van Natal (1843) en ging marchandeeren; Potgieter trok weg, de Drakensbergen weer over, de vrijheid tegen en bleef zichzelf gelijk! De Engelsman volgt ook deze directe methode en kwam dus onmiddellijk met Potgieter in conflict; voor Pretorius voelt hij daarentegen minachting, hij maakt alleen gebruik van diens zwakheid om later nieuwe toegevingen te eisen.
Kruger is de Potgieter-type, maar niet doldriest! Hij neemt het coulante, het begrijpende van Pretorius over en een van de mooiste momenten in dit boek is het intieme onderhoud van den jongen Kruger met den ervaren leider Pretorius, bekroond door de schoon uitgebeelde verzoening (1852 te Rustenburg) van de beide oude vechtleeuwen na een nacht van beraadslaging in een gesloten tent, waarbuiten 4000 Boeren in voorbede wachtten. Bij het krieken van de dageraad opende zich het voorhangsel en daar stonden de ruige, vege veteranen, hand in hand, de geopende Bijbel tussen hen in. Hun dood kort daarop bezegelde de verzoening!
* * *
De schrijfster kent niet alleen de Afrikaner-, maar ook de Bantoe-mentaliteit. Zij beeldt die uit in Mosjesj, den knappen krijgs- en staatsman in Basoetoland, die van uit zijn arends- | |
| |
nest tientallen van jaren Boer en Brit tegen elkander uitspeelt en intussen zijn gezag versterkt. Paul Kruger, de leeuwenjager, de prachtmens en krachtmens, bezoekt den zwarten leeuw in zijn hol, regelt een onderhoud met Mosjesj en berispt hem als hij opzettelijk slordig uitgedost verschijnt; maakt dan weer een grapje, grondig kenner der Kaffertalen die hij is; eindelijk overreedt hij den sluwen zwarte om zijn gewicht in de schaal te werpen ten gunste der Boeren, waardoor de Engelse Oranjerivier-Souvereiniteit overging in de Boeren Oranje-Vrijstaat (1854).
Toch kan de schrijfster, Brits georiënteerd ook inzake de behandeling der naturellen, haar natuur niet verloochenen, wat wel blijkt uit haar keuze vóór Livingstone (blz. 57), den Boerenhater. Geheel onbevangen, bewonderend zelfs, staat zij tegenover Paul Kruger, den held van het boek. Nu in 1938 het eeuwfeest van de Grote Trek gevierd zal worden, is dit werk op het zielkundig juiste moment verschenen.
Door de historische gang van het verhaal, komen de vraagstukken, die in de 19de eeuw de Afrikaanse samenleving beroerd hebben, concreet en in actueel-pregnante zin achtereenvolgens aan de orde: Boer tegenover Barbaar, Boer tegen Brit, soms ook Boer tegen Boer. Kruger is altijd de centrale figuur, de handelende of bewegende macht in het politiek en militair gebeuren; maar zijn groot en klein bedrijf wordt hier zo echt menselijk voorgesteld, dat we den man historisch en zielkundig verstaan. Die Boeren, elkeen koning op zijn ‘plaats’, pas ontkomen aan het Britse juk, waren individualisten, jaloers op hun persoonlijke vrijheid, en het is de grote verdienste van Paul Kruger, in dit boek even onopzettelijk als onwederstaanbaar uitstralend, dat hij die vrijgevochten scharen gevormd en opgevoed heeft tot een staatsgemeenschap, waar ieder gewillig en bereid gemaakt werd om niet te zien op het zijne, maar ook op hetgeen der anderen was. Wat 'n verwikkelingen van burgertwist en burgerkrijg, toen Juda Efraim benijdde en Zoutpansberg en Lijdenburg het beter wisten dan Rustenburg of Potchefstroom. De ingeboren en geslachten lang aangemoedigde volkskaraktertrek om personen te volgen in plaats van beginselen, bestreed Kruger door consequent één vaste lijn te gaan: gehoorzaamheid aan de wet des lands. Op menig zorgelijk tijdsgewricht heeft deze niet klassiek-gevormde Boer tegenover briesende tegenstanders practisch de Latijnse spreuk gehuldigd: Ik ben een slaaf der wet, opdat ik vrij man blijve. Herhaaldelijk heeft deze volksbouwer zijn eigen belang achtergesteld, zelfs verwaarloosd, bij het belang van de Staat. De reddende genade van humor kwam de schijnbaar grimmige beer, die een geboren redenaar was, daarbij goed te stade.
* * *
De romantische periode van het laatste deel der eeuw met zijn ontdekking van diamanten en goud wordt onderhoudend beschreven. Als vaardige polemiste weet Marjorie Juta, zeker ook wel ter bekering van haar Engels publiek, heel knaphandig citaten in te lassen van Britse autoriteiten op historisch erf, zoals J.A. Froude en Mc Call Theal, om alle partijdige tegenspraak te doen verstommen. Dit boek, waar de vijand rechter is, is een zeer waardevolle rechtvaardiging der Boerenzaak.
Gedurende Krugers leven heeft het Afrikaner volk de sprong moeten nemen uit de 17de in de 19e eeuw, uit een patriarchaal verleden naar de moderniteit van industrie en tech- | |
| |
niek en dit onder de felle kritiek van stoffelijk sterk geïnteresseerde uitlanders, vreemd aan de Afrikaanse mentaliteit en samengesteld uit avonturiers, schatdelvers en het schuim van Europa en Amerika, geleid door kuipend imperialisme en konkelend kapitalisme onder de dekmantel van de Union Jack. President Burgers, Shepstone, Jameson, Rhodes, Chamberlain en Milner, dus de Eerste en Tweede Vrijheidsoorlogen, passeren de revue en tegen al de golven en baren en stormen blijft staan, naakt en eenzaam, Paul Kruger, de rots.
Episch en heroïsch verloopt het verhaal, toch wordt het niet geleverd in eentonige opvolging van zwaarwichtige episoden, maar leukweg met typerende anecdoten, afgewisseld met directe aanhalingen, die vasthaken in het geheugen. Groot en groots is en wordt steeds meer de Boer Kruger; waardig besluit het boek met het testament van den landsvader aan zijn landskinderen.
* * *
Of we dan alleen lof hebben voor dit werk?
We zouden het plaatsen in de sfeer van het bovenmenselijke.
Waar niet het oorspronkelijke, maar de Nederlandse vertaling ons ter beoordeling werd toegezonden, willen we met alle waardering voor de qualiteiten der vertaling, toch op enkele punten wijzen, die in geval van herdruk de welwillende aandacht der vertaalster mogen verdienen. Het is niet doorlopend gebleken, dat de vertaling voldoende rekening heeft gehouden met de landsgesteldheid, algemene toestand en de taal vanZuid-Afrika. Als geboorteplaats van Kruger wordt tweemaal Colesburg, op blz. 7 echter correct Colesberg, genoemd. Elders komt ook Waterburg voor. Wegens gelijke uitspraak in het Engels, komt deze verwarring in spelling in Z.-Afrika herhaaldelijk voor. - Dan wordt het toenmalige Colesberg een ‘stad’ genoemd; vandaag, ruim honderd jaar later, is het nog geen stad, toen zeker niet! Z.-Afrika telde toen 40.000 blanken, verspreid over een oppervlakte als een-derde van Europa, Kaapstad herbergde ruim twee derde van de blanken, zodat het ongemeten binnenland moeilijk met de rest ‘steden’ kon bevolken. Bovendien is de vertaling van town, township, city en borough staats-en gemeenterechtelijk niet gemakkelijk. De vermelding van een verblijf op de Zoutpansberg maakt een even vreemde indruk op de kenner van Zuid-Afrika als de mededeling in Europa zou doen, dat iemand eerst een Pyrenee beklommen heeft, toen een Apennijn om uit te rusten op een Karpaath.
Als het aankomt op de bespreking van kerkelijke toestanden en instellingen in Nederland en Zuid-Afrika, komen schrijfster en vertaalster op spiegelglad ijs, waar geen van beiden een rijbewijs levert. Tegenover dames past beleefdheid, ik haal dus alleen de tweede helft aan van een Engelse spreekwijs over gebieden, where angels fear to tread. Een van die gebieden is Hollandse kerkgeschiedenis, noord en zuid van de linie. Met de juiste benaming der drie Hollandse kerkgemeenschappen in Zuid-Afrika verkeert het boek op gespannen voet, de pogingen worden nu en dan anders herhaald, maar zijn in deze eerste druk nergens geslaagd.
Ter opklaring van deze vermijdbare nevels verwijst het werk als achtergrond van het kerkelijk leven in Zuid-Afrika gedurende de 19de eeuw naar kerkelijke toestanden in
| |
| |
Nederland na de Franse revolutie. Zij noemt bijv. een nieuwe kerkwet aldaar opgesteld voor de Hervormde, Arminiaanse en Rooms-Katholieke kerkgemeenschappen. De inkleding van deze en soortgelijke mededelingen wekt noch versterkt voldoende vertrouwen in haar bevoegdheid om de Engels-, of zelfs de Hollands-lezende mensheid in 19de-eeuwse Nederlandse en Afrikaanse kerkhistorie voor te lichten. Tegen het bericht, dat deze kerkwet ook aan de Kaap werd ingevoerd, doch ‘dat het merendeel der Hollanders er zich niet mee inliet, daar de Calvinistische Gereformeerde Kerk er niet in opgenomen was,’ gelden twee bezwaren: 1. Uit de samenhang blijkt, dat met Calv. Geref. Kerk de Kerk van Kruger bedoeld wordt; deze kwam echter eerst in 1858 tot stand of in kerkrechtelijke terminologie: tot openbaring, dus een mensengeslacht na de datum waarop haar uitlating wrevel zou gewekt hebben; 2. de ‘Dutch’ in Zuid-Afrika zijn geen Hollanders, evenmin als de ‘Dutch’ in Nederland Afrikaners worden genoemd. De Nederduits Gereformeerde Kerk wordt het hele boek door ijskoud Nederlands Hervormde Kerk genoemd, hoewel er ook een Nederduits Hervormde Kerk van Afrika bestaat. De mogelijkheid had ondersteld moeten worden, vooral in een historisch werk, hoe populair ook, dat leden van een kerk hechten aan het gebruik van de juiste naam van hun kerk.
Opvallend is, dat aan het eind van een paragraaf op blz. 135 een samenvattende opmerking niet weergegeven wordt in de geijkte vorm van de Bijbeltekst, die hier ongetwijfeld bedoeld wordt, maar niet herkend lijkt te zijn.
De misspelling van Afrikaanse eigennamen schrijven we veilig op het debet van de oertekst; hier schuilt niet het sterkste punt van Engelse auteurs! Het doet echter even vreemd aan dat Sarel Cilliers en Jan Hofmeyr als Celliers en Hofmeyer voorgesteld worden, als dat Willem van Oranje of George Washington verkeerd gespeld zouden worden in een werk over de Nederlandse of Amerikaanse geschiedenis.
Ten slotte vinden we de taal van het boek, dat over Zuid-Afrikaanse mensen en dingen schrijft, te specifiek Nederlands. Een meer Afrikaans getint Nederlands zou beter locale kleur geleverd hebben. We nemen enkele woorden over en daarnaast een nevenvorm, niet eens altijd exclusief Afrikaans: boerenhoeve, Boereplaats; huifkar, ossenwagen; nachtlogies, lager of kamp (die toch beide op blz. 180 bekend blijken!); houtblok, remschoen; pleisterplaats, uitspan of uitspanplek; wildeman, barbaar; farmer (is dit eigenlijk wel Ned.?), boer; kuddejongen (is hier lexicografisch gezag?), veewachter; neger, Kaffer of naturel; medicijnman, toverdokter; bevloeiìngsgreppel (?), watervoor.
* * *
Historische bezwaren, althans opmerkingen, hebben we ook. Deze gelden uiteraard alleen het oorspronkelijk Engelse boek: The pace of the ox.
Op blz. 14 en 15 wordt het aantal Boeren op bezoek bij Dingaan en op zijn bevel laaghartig vermoord, anders opgegeven dan in alle mij bekende geschiedenisboeken van Zuid-Afrika. - De schrijfster is op vele kritieke punten zo wetenschappelijk onpartijdig in haar beoordeling van het Afrikaner standpunt, bijv. in haar onaantastbare verwijzing naar het Zandrivier-tractaat van 1852, waarin Engeland de onafhankelijkheid der Zuid-Afrikaanse Republiek erkent, dat het ons bevreemdt, dat zij niet grif toegeeft, dat Engelse zende- | |
| |
lingen, zoals Philips en dr. v.d. Kemp, handlangers waren van het Britse imperialisme. Waarderend erkennen wij, dat zij de naturellen-politiek der Boeren verstaanbaar noemt, maar we weigeren toe te geven, dat deze houding bepaald werd door sentiment jegens de vermoorde landgenoten en niet door recht. Immers lang vóór Dingaanskraal en Slachtersnek was hetzelfde beleid gevolgd jegens de inboorlingen!
Enkele kleine onnauwkeurigheden vermelden we volledigheidshalve en omdat we na gezette lectuur ons geen grote herinneren. Dr. Leyds was wel gezant bij het hof van Duitsland, gelijk ook van Nederland, België en Frankrijk, maar niet woonachtig te Berlijn, doch te Brussel. - En bij de eerste ontmoeting tussen Kruger en Steyn op het schip, dat den Transvaalsen president naar Londen voerde, was Steyn niet, zoals aangegeven wordt, ‘als student op weg naar een Nederlandse universiteit’, maar in werkelijkheid op weg ter opleiding voor het toelatingsexamen aan een Nederlandse universiteit.
Een enkel stijlbloempje hier en daar brengt wat variatie, bijv. de mededeling, dat H.M.'s Gelderland zich zekere dag bevond tussen Caïro en Corsika, wat even grappig klinkt als een scheepsbericht van een boot tussen Arnhem en de Hebriden. Somtijds gaat de Engelse natuur boven de Afrikaanse leer, zoals de tirade over Engelands ‘edelmoedigheid en tact, die een eigen regering teruggaf aan een overwonnen land’; we vragen of deze edelmoedigheid niet op hetzelfde ethisch peil staat als het oppoetsen en opwinden van een gestolen horloge.
* * *
Ten slotte de waarde van het boek.
Die schuilt niet het meest, doch ook wel, in het vele moois en leerzaams. Mooi zijn de vele rake en pittige typeringen, bijv.: De Grote Trek was een volksverhuizing, geen veldtocht. - Johannesburg, de lichtekooi der Republiek. - Jameson's strooptocht, een operette revolutie.
Mooi is de beschrijving van Kruger's jachtavonturen, blz. 21 tot 25 verdient een plaats in elk jongensboek van elke nationaliteit. Hoofdstuk VI is een juweel als Afrikaanse idylle en als karakterschets. Boeiend zijn de wonderlijke avonturen en uitreddingen op jacht en oorlog, hoe Kruger bijv. in een Kafferoorlog zich 's nachts in een belegerde grot bij de naturellen voegt, die in het stikdonker krijgsraad houden en, goed kenner der taal, die hij was, de vergadering als een hunner tot overgave tracht te overreden. Een zeer menselijken Kruger, een teren zelfs, leren wij kennen op blz. 70: in zijn trouwhartige omgang met een lieve wederhelft. Opvallend, hoe deze krijger zijn leven lang een vredemaker is geweest, ook op kerkelijk en politiek terrein! Rhodes noemde Kruger den enigen man, met wie hij niet kon onderhandelen! Wel een lof uit de mond van iemand, wiens sterkste argument zijn chèqueboek was!
Verder schuilt de waarde van het boek vooral hierin, dat het Engels-lezend, d.w.z. het wereldpubliek, Kruger leert zien, zoals het hem zelden heeft kunnen zien: den historischen Kruger, bij zijn leven verguisd, na zijn dood verzwegen, maar die nu opduikt, omdat hij stond voor de beginselen van vrijheid en recht. Niet het minst een goed boek voor Zuid-Afrika, waar, gedeeltelijk ook door een kleurloos geschiedenis-onderwijs, de ware Kruger bij het opkomend geslacht nagenoeg onbekend is.
|
|