Boekbespreking
Lieveren, door Josef Cohen. Zonder vermelding van uitgever of jaartal.
Stel u voor: een boekje, 11 × 16.8 cm., met een rood omslag, dat zestien aan een kant bedrukte pagina's bevat. Op de achterzijde van dit omslag staat: ‘Deze bundel is gedrukt uit het handschrift van den schrijver en is bestemd voor den eenzame, die het geluk, mengeling van vreugde, schoonheid en droefheid zoekt’.
Eerlijk gezegd: dat klinkt niet erg bemoedigend. Per slot is poëzie een uitdrukking van den geest en kan de ware poëzieminnaar dergelijke sentimenteel-philanthropische doeleinden bezwaarlijk waardeeren. Uit deze gemoedelijke bedoeling is het waarschijnlijk ook te verklaren, dat de dichter zijn werkje als facsimile van zijn handschrift liet drukken. Het troostend-vertrouwelijke daarvan wordt nog versterkt, doordat af en toe een paar regels verticaal over de bladzijde gezet zijn.
Het boekje bevat korte lyrische strofen en spreukmatige regelduetten, steeds rijmloos. Josef Cohen toont hierin een bijna vrouwelijk fijn gevoel, een verstilde aandacht voor zachte nuanceeringen en subtiele effecten. Maar te dikwijls wil hij diepzinnig doen en meer dan eens is hij sentimenteel. Hier en daar is wel degelijk materiaal voor poëzie aanwezig, maar nergens wordt de lezer gewaar, dat de auteur in staat is deze al te fragmentarische notities tot werk van een waarlijk dwingende dichterlijke kracht uit te bouwen, zijn gevoelige waarnemingen en zijn overpeinzingen in poëzie om te zetten.
Bij een schrijver met een grooter oeuvre zou een dergelijke uitgave als al dan niet posthume aanvulling en verduidelijking zin hebben (ik denk b.v. aan een gedeelte van J.H. Leopold's ‘Verzamelde Verzen’ en aan Gorter's poëzie, waarin ook vele één-, twee-, of drieregelige strofen voorkomen), maar dit pretentieus uitgegeven boekje is toch meer het werk van een welmeenende poëtische ziel dan van een dichter.
Slauerhoff maakt zich ergens de illusie, dat jonge meisjes, in het gras liggend, zich aan zijn gedichten zullen bedwelmen. Ik waag het te betwijfelen, gezien de soms rauwe werkelijkheidszin, waarvan zijn werk getuigt. Maar Josef Cohen maakt bij genoemde meisjes een uitstekende kans, die hij alleen een enkele maal dreigt te bederven door minder geslaagde opmerkingen, zooals de, zacht gezegd, eenigszins bevreemdende mededeeling:
‘De sleedoorn bloeit, de zeelt is aan 't paren
En spat tegen de oevers van 't meer’,
wat maar nauwelijks goed gemaakt wordt door de loodrecht daarop geschreven verzuchting:
‘Je hebt in ie oogen iets