J. Romijn
Aanteekeningen over filmkunst
Otto van Neijenhoff: Rijksmuseum.
In samenwerking met uitsluitend Nederlandsche krachten heeft Otto van Neijenhoff, die reeds filmde, lang voor er in ons land een officieele industrie bestond, een klein filmisch lofdicht op het Rijksmuseum gemaakt. Het filmpje is na-gesynchroniseerd in vier verschillende talen, zoodat het als een internationaal propaganda-middel voor ons grootste museum fungeeren kan, Dubbel jammer is het daarom, dat het filmpje niet beter gelukt is. Terwijl Nederland juist op het gebied van ‘shorts’ voor de film-markt iets zou kunnen beteekenen, heeft Otto van Neijenhoff zich hier een mooie kans laten ontglippen. De regisseur heeft, terecht, geen dome opsomming willen geven van wat het Rijksmuseum zooal bevat. Hij wenschte in het kort de beteekenis ervan te karakteriseeren en een indruk te geven van het veel omvattend ‘bedrijf’. Het een zoowel als het ander is gebrekkig geschied. Het filmpje opent met een aantal beelden die de vergankelijkheid van alle aardsche schatten doen uitkomen: oplaaiende vlammen, een uitrukkende brandspuit, door de wind verstrooide prentjes, waarmee een meisje op het trottoir zit te spelen, beursnoteeringen...... Dan komt de camera even tot rust in een fragment van het exterieur van het museum, terwijl tegelijkertijd de stem van den spreker begint, die de zin van deze contrast-montage duidelijk maakt, een zin die ons anders inderdaad zou zijn ontgaan. De luk-rake montages van het begin en van vrijwel het geheele verdere verloop missen alle dwingende vanzelfsprekendheid - de overigens onduidelijke en irriteerend rhetorische spreker is beslist erbij noodig, hetgeen niet anders dan tegen de filmische kwaliteiten van Neijenhoff's werk kan getuigen.
Wat de inzet betreft nog dit: de snelheid, de vluchtigheid ervan zou gerechtvaardigd geweest zijn wanneer het hier een sfeer aanduidende inleiding betrof - de uitdrukking van een idee had grooter nadrukkelijkheid en grooter helderheid geëischt. Ook het slot is ‘ernaast’: de Nachtwacht, eerst in zijn geheel gezien, wordt door de camera langzaam, begeleid door een onheilspellend, in ieder geval verwachtingen wekkend unisono genaderd, tot nog slechts de twee centrale figuren te zien zijn. Dit naderen is volkomen zinloos: inplaats dat de figuren beginnen te leven, hetgeen men op zijn minst had verwacht, wordt het plotseling afgebroken door het woord ‘einde’. Filmrhetoriek!