zele stiefzuster, in bescherming te zullen nemen. Zulk een belofte telt Thijs, op dit tijdstip een kind nog, voor een eed.
Een eed is een eed en als zoodanig ondelgbaar. Coletta staat tusschen Thijs en Rosa en dreigt duidelijk Thijs voor Rosa onbereikbaar te maken. Onderwijl Thijs bij het leger dient, vol bekommering omtrent Let, huwt Rosa, vrijwel uit baloorigheid, met een schoolmeester. Deze, de klas rijkelijk zat, werpt zich, na den schielijken dood van den boer, op het hofbedrijf.
Thijs keert terug uit den dienst en Rosa wenscht hem op den hof vanwege zijn kennis der boerendoening. En dan omvlindert zij hem van her, doet hem beklag inzake haar slecht huwelijk, valt schel tegen hem uit, dat hij niemendal om haar maalt: - Zij moest Let heeten, hé Thijs?
Let wordt Rosa een hindernis. Zij kwelt haar zuster, zij legt het er op aan Let van den hof vandaan te krijgen. Eens slaat zij de weerlooze Let zelfs. Thijs ontdekt het en luttel nadien betuigt hij Rosa, met Let te zullen trouwen. Rosa is radeloos, wringt naar een uitweg. Een avond knalt zij haar man neer met een tweeloop. Dienzelfden nacht baart Rosa. Men voert haar naar het hospitaal.
Het is Thijs die de leiding heeft op den hof, de heeren van het parket nauwkeurig in-licht, simpel wijl het recht zijn beloop moet hebben.
Zijn bekentenissen worden ruchtbaar op het dorp. Men verstaat zulk soort biechten niet wel, ook al volgt voor Rosa vrijspraak. Men redeneert: indien het aan Thijs Glorieus gelegen had, zou Rosa veroordeeld zijn geworden. Zoodoende komt een lafaard gelijk Thijs de geduchte rammeling toe welke hij op zekeren dag op een eenzame baan te doorstaan heeft. Niemand is de dader, maar het slachtoffer wordt halfdood huiswaarts gedragen. Wanneer Thijs genezen is, trouwt hij met Let, en Rosa, rouwmoedig, wenscht het paar chance.
Thijs trekt naar de stad en wordt winkelier. De zaken leveren amper genoeg om den buik te vullen. Doch hij is een taai kamper.
Let wordt moeder.
Hij zal ervoor zorgen, Let, dat alles in 't betere verkeert. Hij zal een bakkerij beginnen, koester nog even geduld, Let.
Hij bouwt een oven en bakt boter- en krentenkoeken, en brood. Er verschijnen bijkans geen koopers. Daarom probeert hij iets anders, wordt voorts verkooper van melk. Het gaat mis met de melk en hij vangt een handel in oude flesschen aan. Hij lijdt armoe.
Nonkel Dolf verschijnt, de avonturier. Nonkel Dolf valt Let lastig (met een onnoozele behoeft men weinig omslag). Thijs raakt slaags met Nonkel Dolf, wurgt hem welhaast. Hij bevat Let's ‘ontrouw’: niet zìj staat schuldig. Maar waar Let gelijk een kind is, zal Thijs haar beleeren; diep zal hij haar in-prenten ‘hoe gruwelijk haar misstap is’. Hij gebaart zich streng, zendt haar de deur uit, want aan het recht moet voldaan worden (en hij meent: na een half uurtje dolens door de straten, zal zij weerom opdagen). De les van Thijs faalt. Let vergeeft zich.
Wanneer Rosa het bericht ontvangt van Let's dood, spoedt zij zich naar Thijs. Zij comedieert niet langer hysterisch. Thijs' verslagenheid pakt haar. Deemoedig aanvaardt zij den terugtocht.