| |
| |
| |
Boekbespreking
Intieme Revue door Henriëtte van Eyk. Em. Querido's Uitg. Mij. N.V. Amsterdam 1936.
De geestigheid van Henriëtte van Eyk duurt deze keer 273 blz. lang en wordt tenslotte beslist vermoeiend.
Er verandert feitelik niets in dit uit talrijke schetsen bestaande verhaal. Wel gebeurt er het een en ander met de mensen die ze typeert - ze hebben hun affaires in weldadigheid, zaken, liefde enzovoort - maar dat is bijzaak. 't Dient slechts om ze in hun deftigburgerlike zelfgenoegzaamheid, hun hoogmoed, egoisme en fatsoen te hekelen. Henriëtte van Eyk creëert geen mensen, ze máákt typen, wier enige reden van bestaan is te worden gehoond, bespot, belachelik gemaakt. De titel (Intieme) Revue is dan ook voortreffelik gekozen.
Hoewel Henriëtte van Eyk in dit genre het vak verstaat - haar typeringen zijn origineel en amusant om te lezen, hier en daar zelfs bepaald geestig - vraagt men zich op blz. 273 toch wel af, of ze haar talent niet vergooit aan dit soort werk. Zij ontkomt niet aan oppervlakkigheid en stereotypie, die tot eentonigheid leidt.
In het voorwoord verweert ze zich tegen de critici die haar verweten hebben dat ze naar een vast procédé schrijft met bepaalde maniertjes en volgens ‘een truc’.
‘Wat die truc betreft, dat is zoo’, schrijft ze. ‘Maar het is mijn truc en niet de hunne, wat natuurlijk heel jammer voor ze is’.
‘...... en ik zie niet in wat er tegen een truc is, vooropstaand natuurlijk dat ie goed is, wat ie is, waarom ik er zóó blij mee ben, dat ik er haast niet zoomaar zondermeer mee op kan houden, waarom ik erover denk nog eerst een cursus (tegen betaling), over 'm te geven om 'm uit te leggen, zoodat iedereen 't dan zal kunnen, òòk de categorie van daareven, die er natuurlijk misbruik van zal maken als mosterd na de maaltijd, wat mag van mij, omdat ik voor de toekomst al een nieuwe uitdrukkingsvorm gevonden heb’ (Blz. 7).
Daarop wachten we dan maar, hopende dat 't ditmaal geen nieuwe truc zal zijn.
TOM DE BRUIN.
| |
It Husmannepetear fen Gysbert Japiks, mei ynlieding en oanteikenings fen D. Kalma (Fryske Skriuwers. I. Utjefte fen it Jongfrysk Wirkforbän). Fa. J. Kamminga. Dokkum. 1936.
Een volk moet zijn klassieken telkens weer opnieuw ontdekken. Zo gaat het Friesland met zijn dichter Gysbert Japiks. De oude uitgaven van zijn werk, ook die van Epkema en van Dykstra, beiden uit de 19de eeuw, zijn uitverkocht; onlangs verscheen bij Osinga
| |
| |
te Bolsward een nieuwe, wetenschappelijk bewerkte editie, verzorgd door J.H. Brouwer, J. Haantjes en P. Sipma. Voor dit werk bestond reeds lang een grote belangstelling.
De moeilijkheid, waarmee we altijd worstelen bij de uitgave van oudere schrijvers, en die in Friesland in veel sterkere mate geldt dan elders, is de moeilijkheid van taal en spelling. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat het volk de lectuur zijner beste schrijvers aan enkele literatoren en taalgeleerden overlaat, en zich tevreden stelt met een legendarische verering.
Hoe brengen we den dichter bij het volk? Dat kunnen we niet. Maar wat wel kan, dat is de nodeloze staketsels uit de weg ruimen, en de baan voor een toenadering effenen.
Kalma heeft dat hier gedaan, door de zeer moeilijke spelling van Gysbert Japiks in moderne spelling om te zetten, en tevens, waar dit absoluut nodig was voor het verstaan van het werk, sommige verouderde woorden door moderne te vervangen.
Het is onnodig te zeggen dat voor dit werk de grootste eerbied en omzichtigheid vereist zijn. Maar als iemand dat weet is het Kalma, die Gysbert Japiks door en door kent en liefheeft, en die bovendien de taal weet te hanteren als weinigen. Hem kon deze bizondere arbeid zeer zeker worden vertrouwd, en we kunnen in het algemeen zeggen dat hij geslaagd is ook.
Gysbert Japiks werk omvat drie delen, t.w. ‘Ljeafde en boartlike mingeldeuntsjes’ (erotische poëzie) ‘Gemiene ef Husmannepetear en oare kalterije’ (didactische poëzie) en ‘Himelsk Harplûd’ (Religieuze gedichten en psalmvertalingen, of liever bewerkingen). Het hier geboden werkje bevat de petearen.
In een zeer lezenswaardige inleiding wijst Kalma op het conflict, dat het leven van Gysbert Japiks beheerste: het conflict tussen oorspronkelijkheid en conventie. De moralist in hem waarschuwt aanhoudend tegen de spontaniteit, de dichter is alleen in de spontaniteit groot. Maar de ‘Reamer en Sape’ klinkt in dit opzicht zuiver. ‘Reamers kreft leit net yn ôfwizing fen dit ef det: hy nimt it libben oan, yn al syn goed en tsjoed. Hy is net bang for de wrâld; hy is ek net bang forhimsels.’
En hij eindigt zijn inleiding met deze behartigenswaardige woorden:
‘Net yn learing, yn skepping leit de wearde fen de kinst bisletten; en deryn bliuwt Gysbert Japiks us Master,’
F. SCHURER.
| |
Het Pelgrimspad, symbolisch spel in Arkadië, door Christiaan Pfeiffer. N.V. Drukkerij en Uitgeversmij P. den Boer, Utrecht.
Het Pelgrimspad is het pad der zelfverloochening, gegaan door ‘den koning’ en vervolgens door ‘de koningin’; beiden zullen eerst dàn een ideaal vorstenpaar kunnen zijn. Toegegeven, maar waarom deze waarheid verteld in zulk een dorre, levenlooze en onspeelbare rhetoriek!
R.
| |
Gerda door Anke Servaes. Een roman voor jonge menschen. Baarn, N.V. Hollandia Drukkerij, 1937.
Wij hopen één ding: dat Anke Servaes het manuscript van dit romannetje ‘op herhaald aandringen van haar uitgever’ ergens uit een rommelhoekje op zolder heeft opgediept, waar het in een paar verschoten blauwe schoolschriften tusschen H.B.S.-souvenirs verscholen lag. Dan is weliswaar daarmee nog niet ten volle de eer van de schrijfster gered - want zij had voor dezen aandrang van haar uitgever niet behooren te bezwijken! -, doch dan hebben wij althans een redelijke verklaring voor het anders vrijwel verbijsterende feit, dat Anke Servaes haar ‘Kinderzaal’ deed volgen door dit boekje, waarvan met de beste wil der wereld niets goeds te zeggen valt. En misschien is nog het ergst van al, dat men deze mislukking ‘een roman voor jonge menschen’ heet. Want op Gerda
| |
| |
na, die waarschijnlijk de schrijfster na staat en daardoor af en toe wat kleur en teekening vertoont, zijn de overige figuren van dit verhaal - in het bijzonder de vader! - uit ressentiment gesproten caricaturen. Overal blijkt, dat Anke Servaes deze stof niet heeft aangekund, dat zij geen ‘menschen’ uit haar verbeelding kon doen ontstaan.
Nogmaals: wij hopen, dat het zich met het tot stand komen van dit boekje heeft toegedragen zooals wij hierboven opmerkten; anders moeten wij de schrijfster raden ten spoedigste haar arbeid stop te zetten, want dan heeft zij in de mooie boeken (‘Bezoekuur’, ‘Kinderzaal’, e.a.), waarin zij uit ervaring schreef, gegeven wat zij te geven had en kan zij door later ‘maakwerk’ slechts de goede gedachte bederven, die wij van haar bezitten.
R.H.
| |
Jaapje, door Jac. van Looy. Leiden, A.W. Sijthoff's U.M., 1937.
Deze goedkoope (f 1.20 ing.; f 1.50 geb.) herdruk van Jac. van Looy's ‘Jaapje’ maakt één der beste werken van den grootsten proza-schrijver van Tachtig tot een volksboek. Er is reden zich hierover hartelijk te verheugen.
Het woord is thans echter niet enkel aan de lezers, maar ook aan de paedagogen en litteratoren om ons volk in zoo breed mogelijken kring met behulp van dergelijke boeken weer toegankelijk te maken voor ‘echte’ cultuurwaarden en om hun in verband hiermee de onwaarde te doen inzien van wat de internationale amusements-industrie aan wansmakelijks en zedenbedervends (maar versta dit vooral niet enkel in ‘erotischen’ zin!) dag in dag uit als ‘kunst’ produceert.
H.
| |
Hoe te bidden, aanwijzing voor uw stille tijd, door W. Eric Hodgson, B.O. en H.A. Hamilton. B.A. Bewerkt door D. Fokkema Sr. Assen, Van Gorcum & Comp. 1937.
Een boekje, dat vooral voor Oxford-menschen een groote aantrekkelijkheid zal bezitten. Ook anderen zullen het met vrucht bezigen kunnen, al kan het tot zeer verkeerde dingen leiden, omdat de zelf-heiliging zoo licht in het middelpunt van dergelijke ‘oefeningen’ komt te staan. Hoe groot in het algemeen ook het tekort aan geestelijk leven bij ons, Christenen, is; wanneer, gelijk hier, het geestelijk leven de tendenz heeft zich buiten de Kerk, d.i. buiten de gemeenschap der geloovigen, om te gaan bewegen, is het geraden het attentie-sein te hijschen, want dan is er ongetwijfeld een gevaarlijke situatie op komst!
H.
| |
Gedachten over het leven, door Tonny Viruly-Butner. Amsterdam, Andries Blitz, 1937.
Een eerlijk, spontaan boekje met gedachten en fragmenten van gedachten, zooals ieder mensch ze wel eens denkt, wanneer leed of ziekte hem voor eenigen tijd aan de kusten der stilte hebben gespoeld. Maar als menschelijke wijsheid toch wel een zeer arme en schrale wijsheid, die nergens van zich zelve weg wijst, ook niet wanneer zij ‘God’ in haar overpeinzingen betrekt.
H.
| |
Wat is dat? Encyclopaedie voor jongeren, Baarn, Hollandia Drukkerij, 1937.
Met aflevering 7 en 8 is het eerste deel van den tweeden druk van dit voortreffelijk werk gereed. Het verheugt ons, dat deze herdruk zoo spoedig tot stand gekomen is, want dit bewijst, dat men in breeden kring het nut van deze uitgave heeft ingezien.
R.H.
| |
| |
| |
Eiland in de Branding, door K. van der Geest. H.P. Leopold's Uitg.-Mij., N.V., Den Haag.
Dit debuut mist de eigenschappen die een ‘best-seller’ plegen te maken: het behandelt geen actueele problemen, het speculeert niet op gangbare modes, het bezit geen ‘opbouwende strekking’, terwijl de schrijver bovendien geen brillant, of bijzonder meesleepend verteller is. De gang van het boek is integendeel traag en telkens wanneer de lezer naar analogie van de meeste romans een conflict of ontknooping verwacht, buigt de stem van den verteller, afkeerig van pathos en sentimentaliteit, om, en herneemt zijn verhaal ergens elders. Het gebeuren speelt zich zoodoende voor een groot gedeelte af ‘tusschen de hoofdstukken’, hetgeen echter niet wegneemt dat de figuren en hun lot den lezer tenslotte helder voor oogen komen te staan. Het zijn de wel-overwogen bouw van het boek en de zuiverheid waarmee van der Geest zijn waarnemingen verricht en noteert, die het hier doen.
Van der Geest is echter nog iets meer dan een zuiver waarnemer en een knap realist, zijn beschrijving van het kleine wereldje op het wadden-eiland is allerminst ‘klein’: Van der Geest weet zich te verheffen, hij ziet de onderstroomen die het leven bewegen en staart zich niet blind in de grauwheid der menschelijke ellende die hij beschrijft.
Het betrekkelijk optimistische slot aan dit sombere boek is stilistisch zoodoende volkomen verantwoord, terwijl het boek als geheel van blijvender beteekenis is dan het werk van veel Nederlandsche auteurs die misschien meer ‘bij’ zijn en vlotter en boeiender vertellen. Van der Geest is een bijzonder talent, wiens verder werk met spanning tegemoet gezien worden kan.
J.R.
| |
Speeldoos, 50 schetsboekbladen uit de N.R.C., 2e serie, door Ch. A. Cocheret. Met teekeningen van den schrijver. Tweede druk. Rotterdam, W.L. & J. Brusse N.V., 1937.
Het behoeft niet te verwonderen, dat, welhaast onmiddellijk na verschijnen, van dezen tweeden bundel schetsboekbladen een herdruk noodig was. Cocheret is in korten tijd populair geworden. En het is ongetwijfeld een verheugend teeken, dat de kostelijke gave van den humor, die overigens schaars is in onze letteren, maar die deze schrijver in ruime mate bezit, door het publiek zoo spoedig en met zooveel enthousiasme werd ontdekt. Want dit bewijst, dat men nog onderscheid weet tusschen de zoutelooze gein en den met levensvreugde mild gekruiden lach.
De humor van Cocheret is door en door ‘Nederlandsch’, d.w.z. met bijna immer een ethische pointe. Maar hij is er ons niet minder lief om. Waartoe zouden wij ons schamen te zijn, die wij zijn?
Men kan er over twisten, of de schrijver bij zijn tweede keuze wel steeds de beste keuze heeft gedaan; doch dit lijkt ons een vrij onvruchtbare bezigheid. Te meer, waar wellicht later een derde bundel de thans noode gemiste bladen brengt. En daarenboven: laat ons dit tintelend spel van speelschen geest niet op ons litteraire goudschaaltje leggen, het spat en schuimt er toch immers aan alle kanten overheen!
Gelukkig, dat er ook nog zóó geschreven wordt!
R.H.
|
|