Parodieën.
Het ligt in de natuur der poëzie, dat zij gemakkelijk te parodieeren valt: het verhevene grenst nu eenmaal nauw aan het belachelijke en is daarom met weinig moeite belachelijk te maken. Het is derhalve een onuitgesproken fatsoensregel, dat dichters elkanders werk niet parodieeren. Zij laten het aan den burger over zich vroolijk te maken over dingen, die hij niet begrijpt. En mocht er al door dezen of genen dichter een vers worden geparodieerd, dan zullen zij daartoe instinctief een gedicht kiezen, dat door zijn structuur zulk een parodie het best verdraagt. Het zal b.v. niet in hun hoofd opkomen een gedicht van A. Roland-Holst of Boutens te parodieeren, terwijl zij Nijhoff of Henriëtte Roland-Holst eventueel zonder gewetensbezwaar zullen betrekken bij het spel van hun geest. Men raadplege in dit verband maar eens den kostelijken bundel ‘Parodieën’ van H. Laman Trip-De Beaufort!
Zoo zal ook een waarachtig dichter het nimmer in zijn hoofd halen een zoo ‘ongrijpbaar’ gedicht als ‘De Dichter is een koe’ van Gerrit Achterberg - zie Opwaartsche Wegen, October 1937 - te parodieeren. De gedachte eraan zal zelfs niet bij hem opkomen. Daarvoor behoedt hem het poëtisch fluïdum, dat dit gedicht zoo bijzonder krachtig uitstraalt en het ongetwijfeld tot een der merkwaardigste verzen maakt, die in de laatste jaren zijn geschreven.
De redactie van ‘Elckerlyc’, tijdschrift voor Christelijke letterkunde, denkt hier blijkbaar anders over. Zij publiceert althans in haar Novembernummer een parodie op dit gedicht onder den veelzeggenden titel ‘De dichter is een eend’. Als auteur van dit fraais fungeert - natuurlijk! - een anonymus, die zich met kennelijke verbittering - waarom?! - bescheidenlijk ‘Epigoon’ noemt.
Intusschen hebben wij hier weer eens een prachtig voorbeeld van de wijze, waarop men ‘onder broederen’ met elkanders werk pleegt om te springen. Er zal waarschijnlijk nog heel wat water door de zee moeten gaan, eer onze christelijke letterkundigen in dit opzicht ‘manieren’ hebben geleerd. Zij kunnen daartoe gerust bij paganisten, vitalisten en dooperschen in de leer gaan!
H.