verhalen steeds een oorspronkelijkheid, die uit de laatste diepten van het menschelijk bewustzijn kwam opgestegen.
Of zegt het niets, dat van alle schrijvers van zijn generatie, Van Eerbeek de eenige - let wel: de eenige! - is geweest, die een boek als ‘Lichting '18’ geschreven heeft, waarin alles wat deze generatie in de oorlogsjaren beroerd heeft, althans in beginsel werd uitgezegd! Noch Marsman noch één van hen, die om hem waren, is er in geslaagd dit thema ook maar aan te snijden. En werd er ooit indringender en scherper over ‘de crisis’ geschreven dan in ‘Gesloten Grenzen’, hoewel men het eene noch het andere boek als litteraire structuurvorm bezwaarlijk geslaagd kan heeten! Maar welke mogelijkheden, welke perspectieven lagen er in deze werken open......
Als wij niet beter wisten, zou het ons bitter kunnen stemmen, dat de gansche schrijverspersoonlijkheid van J.K. van Eerbeek in onze herinnering achter zal moeten blijven, als een afgeknotte tronk, naar menschelijk inzicht, ontijdig van zijn rijkst beloofden bloei beroofd. Want van geen onzer schrijvers viel telkens zoo het onverwachte te verwachten dan van hem.
Neem, naast de reeds genoemde boeken, den novellenbundel ‘Verhalen’, die zoo juist onder een andere titel ‘Burgers van Nijstad’ het licht heeft gezien; neem ‘Strooschippers’, ‘Beumer & Co.’, het fragment van een nieuwen roman, dat de lezers in deze aflevering aantreffen of één der kortere verhalen, die wij in den loop der jaren in ‘Opwaartsche Wegen’ hebben gepubliceerd, en het zal u duidelijk worden naar welk een rijken bloei dit bijzonder en in strenge stilte rijpend talent onderweg was.
Wij zullen het zonder de manifestatie van dezen bloei moeten doen, al behouden wij op velerlei wijze, in wat zijn hand voltooien mocht, het kostelijk beeld van dien aanvang. God heeft het in Zijn wijsheid, die wij niet doorgronden kunnen, zoo beschikt.
Wat het werk van Van Eerbeek zoo sterk maakt, is, behalve zijn begaafdheid, die buiten het gebied van onzen wil valt, zijn eerlijkheid; een eerlijkheid echter, die ten nauwste met deze begaafdheid verweven was en die hem altijd weer terugdreef naar de problematiek der menschelijke existentie. Het liet hem niet los, dat hij een mensch was, die voor menschen over menschen schreef, evenmin als het hem losliet, dat God om onzentwil mensch geworden was.