zoodat van een rustige, afwachtende houding niets meer kan komen. Toch hadden, na een welverdiende waardeering, zwijgen en een vertrouwend wachten op rijper werk den auteur heilzaam kunnen zijn.
Zwijgend wachten op geestelijken groei hoort niet thuis in dezen tusschenoorlogschen tijd, en ook de geestelijke werkers worden gegrepen door den angst, de gistingen en barensmogelijkheden van hun tijd niet te verstaan. Zij zeggen niet meer, in rustig zelfvertrouwen: wij maken den tijd - neen, ze zijn bang dat ze door de driftig knedende handen van den tijd zullen worden vergeten! Zij reizen naar de landen waar het het heftigst woelt, zij willen zichzelf in den smeltkroes werpen, maar vergeten dat niet alle vuur zuiverend brandt; sommige vuren walmen te veel en verstikken den heiligen gloed.
Men is zoo gauw ‘beroemd’ in ons kleine land; schrijvers als Marsman, Den Doolaard, Ter Braak, Vestdijk, Helman genieten een reputatie, waarover een volgend geslacht waarschijnlijk de schouders zal ophalen. Een veelbelovend begin (b.v. Helman, ‘Zuid-Zuid-West’) een jeugdige blague, een volgehouden zelfoverschatting, en men heeft ‘naam’ gemaakt. In tien jaar tijds kan men hier heel wat bereiken, maar vijftig latere jaren doen de tien ineenkrimpen, of liever: ineenvloeien met voorafgaanden en volgenden tijd. Het nageslacht zal maar in heel enkele gevallen vragen naar een begin, zal weinig aandacht hebben voor voortzettingen, die niet veel meer dan herhalingen zijn - maar rekent met voltooiingen.
Een voltooiing van zijn dichterlijken arbeid heeft in deze tienjarige periode m.i. P.C. Boutens gegeven met zijn ‘Hollandsche Kwatrijnen’. Hier ligt in vasten, klaren vorm een diepte van menschelijk gevoel vervat, dat niet alleen een hoogtepunt vormt in des dichters eigen ontwikkeling, maar ook absoluut gezien een kunstwerk van zeer hooge orde is, daar het verwondering en groote vreugde wekt, dat een mensch dit heeft kunnen maken.
Een proza-schrijver, die de gelijke zou zijn van Boutens, hebben wij m.i. niet. Het werk van Arthur van Schendel, hoezeer ook vernieuwd de laatste tien jaren, heeft nog niet die zuiverheid van vorm bereikt, waardoor het onvergankelijk zal blijken te zijn. Toch doen van zijn laatste boeken ‘De Waterman’ en ‘Een Hollandsch Drama’ ons hopen, dat hij ons een werk zal geven in nog strakker vorm, van even zuivere en wijd-strekkende menschelijkheid.