Opwaartsche Wegen. Jaargang 15(1937-1938)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 261] [p. 261] Barend de Goede Hij is dood In memoriam J. Slauerhoff Ik lees een vers van een gestorven dichter. Hij spreekt, schoon dood, van liefde en lust, die ieder aan het eind doen, onverrichter zake, wanhopen aan de rust. Het woord verheft zich moeilijk van de bladen, waarop het, op een praalbed, ligt. Hoe kan ons een herinnering schaden, zie, uit de woorden rijst zijn dood gezicht: de woorden streepen uit tot lijnen, de lijnen tot een blanco vlak, totdat ook dit van voor het oog verdwijnen gaat en 'k zie hetgeen de dood eens brak. En dit visioen, dit knokig teeken ontneemt aan wat ik lees de zin. Al wat hij hàd, wàs, is geweken en and'ren nemen nu zijn plaatsen in. Want ijdel is het driftig woelen naar een rust in aardsche min. Het streven naar begrensde doelen kent zijn einde aan't begin. [pagina 262] [p. 262] Voor hem geen onrust meer, geen liefde, geen kloppend hart meer en geen tijd. Gestorven is al wat hem griefde en open ligt een wereld, die verbeidt de anderen met eend're wenschen, eender wanhoop, eender dood. Want allen blijven dwaze menschen tot aan het tijdloos morgenrood. Vorige Volgende