Opwaartsche Wegen. Jaargang 15(1937-1938)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 259] [p. 259] G. Achterberg De dichter is een koe Gras... en voorbij het grazen lig ik bij mijn vier pooten mijn oogen te verbazen, omdat ik nu weer evengroote monden vol eet, zonder te loopen, terwijl ik straks nog liep te eten, ik ben het zeker weer vergeten wat voor een dier ik ben - de slooten kaatsen mijn beeld wanneer ik drink; dan kijk ik naar mijn kop, en denk: hoe komt die koe onderste boven? Het hek waartegen ik mij schuur wordt glad en oud en vettig op den duur. Voor kikkers en voor kinderen ben ik schuw, en zij voor mij: mijn tong is hen te ruw, alleen de boer melkt mij zoo zalig, dat ik niet eenmaal denk: wat is hij toch inhalig. 's Nachts, in de mist, droom ik gansch onbewust dat ik een kalfje ben, dat bij de moeder rust. Vorige Volgende