Opwaartsche Wegen. Jaargang 15(1937-1938)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 232] [p. 232] Barend de Goede Spel met den jongen Ik onderga, met het feillooze ouder worden, 't afsterven van het hart. Maar nu: de jongen op den schouder wordt het tijdsverloop getart. Mijn haren zijn hem strakke teugels, zijn voet priemt sporend in mijn zij. Wie weet: als Ikaros met vleugels vliegt dit hart zich nog eens vrij. Tot aan de zon, want wie zit op mijn schouder? Tot aan het licht: een helsche vlam verschroeit. Dood, maar niet ouder val ik naar waar ik oorsprong nam. Dat is het eind, maar ongemeten beter dan nu. De vlùcht heb ik gehad. Geen mensch, die rust vindt in het weten, dat levens dorren als een najaarsblad. Nog wordt de dag bij alle dagen wroegingloos weer bijgezet. Maar, als de jongen het zou vragen, wordt éénmaal niet op tijd gelet. Vorige Volgende