Opwaartsche Wegen. Jaargang 15(1937-1938)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] [Gedichten van W. Hessels] W. Hessels Moment van samenzijn Het was zo stil die avond, en toch gonsde het pure duister rond de lichte stoep met schril geruis van krekels, en een roep weerklonk, alsof de zee niet verweg bonsde. Ik zag onder je wimpers je pupillen donker verschieten over 't helle boek; ik zag je stil gezicht, in aandacht zoek, je gouden haren die de wind deed trillen. Het was of ons, gevoerd aan 't eind der wereld, 't geluk gelijk een wand van glas omstond, een helder water, zo bewegingloos. O ijl bedrog, dat niet de angst bezweren, de diepe onrust niet uitbannen kont, dat dit geluk te licht was en te broos. [pagina 218] [p. 218] W. Hessels Doofstomme jongen Tussen der and'ren onrust schijnt hij vredig en lacht zijn open ongerepte lach. Alleen gelaten, staart hij in een ledig, en niemand is allener nacht en dag. De vreemde mensen maken hem onzeker. Hij kan aan hen, en zij aan hem, niets kwijt. En wie is God? Een plicht en schriklijk wreker bij wien geen troost is en geen veiligheid. Doch hij is slechts een lam dat argloos draagt al 's levens angst die soms zijn hart doet bonzen, dat niet begrijpt en naar geen reden vraagt, hij in zijn eenzaamheid, - en wij in de onze. [pagina 219] [p. 219] W. Hessels Twee werelden Ik keek naar binnen waar een man te sterven lag. Ik zag zijn smal gelaat bezweet en grauw als as. En buiten stond een zo doorzichtig held're dag alsof de dood niets dan een boos vertelsel was. Langzaam hief hij zijn hand omhoog naar zijn gezicht dat met zijn snelle adem op en neer bewoog. Zijn ogen, dicht als schelpen, zagen niet het licht dat met zijn schijn van eeuw'ge stilstand mij bedroog. Geen lach meer en geen traan, alleen het vege zweet op een gelaat dat nog het spoor van beide droeg. Zag hij misschien een wereld waarvan ik niet weet? Was hem die and're nieuwe wereld reeds genoeg? Een antwoord was er niet voor mij die buiten zat, aan 't licht ontvreemd en tot de dood nog niet bereid. Toen wist ik dat hij mij niets meer te zeggen had en wendde mij den dag toe en zijn heerlijkheid. Vorige Volgende