in ‘maniertjes’ en de kunst van anderen, die zich naar het absolutisme ontwikkelden en de vereenvoudiging doorvoerden, verschraaide en liep dood op den duur.
Bekman heeft zich tijdig weer naar de natuurvormen gewend. Maar de vrijheden die het kubisme hem schonk heeft hij behouden. Voor de verstandelijk, mathematisch bepaalde orde kwam echter een spontaner, door de samenbindende idee beheerschte, meer gegroeide orde in de plaats. Dóór zijn beoefening der verschillende stijlen kwam Bekman eigenlijk tot zichzelf, vònd hij zichzelf.
Voor velen zal Bekman's kunst, daar zij de natuurvormen aanvaardt, maar hen zoo ‘onnatuurlijk’ en voor het verstand oncontroleerbaar groepeert, minder toegankelijk zijn dan de kunst der absolutisten. Men zal in Bekman's beweeglijk volgeschilderde doeken al gauw te véél zoeken, men zal naar de beteekenis van dit of dat onderdeel vragen en deze kunst daarmee van een verkeerde kant - de litteraire - benaderen. Verstandelijke symboliek is Bekman's kunst vreemd. Ook is ze minder gecompliceerd, dan de compositie wel zou doen vermoeden, al is daarmee allerminst beweerd dat zij diepte zou missen: wanneer de idee die dit werk beheerscht nauwelijks onder woorden te brengen is, dan is het niet omdat ze vaag of verward of in het geheel niet tot uiting zou komen, maar omdat ze zuiver picturaal verwerkt is: in kleur en lijn en compositie. Bekman's kunst voldoet aan de eerste behoefte die aan de schilderkunst kan worden gesteld: ze is er in de eerste plaats om gezien, en niet om verklaard te worden. Natuurlijk heeft ieder onderdeel in zijn composities beteekenis en niet alleen picturaal; maar wie ze zonder commentaar niet ‘begrijpt’, dien zullen ze ook nà de meest heldere verklaringen vreemd blijven. Bekman schildert het leven, maar niet de levensverschijnselen alléén. Schilderend, tracht hij het leven te doorgronden, zijn achtergrond te verstaan. Of het hem lukt? De uitkomst blijft, in en door zijn werken: mysterie; mysterie van bloeien en vergaan, leven en dood - en een kinderlijke verwondering daarover. Maar Bekman slaat ook, als het ware, een brug tusschen leven en dood; niet het leven van een bepaald individu - want deze schilder brengt nooit ‘een geval’ in beeld - maar het leven in zijn algemeenheid, het leven van ieder en alles, de dieren en de planten, de bloemen en de vruchten, de mensch en de dingen die hij bewoont, aanraakt en liefheeft. En het is dan niet
‘gek’ meer, dat in één van zijn werken een Zuidelijk en een Noordelijk landschap vereenigd zijn, dat een kinderlijkje in verband wordt gebracht met een weide met koeien, dat afmetingen en perspectief deformaties ondergingen, dat het geheel van een schilderij, als compositie, steeds als een ‘Ausschnitt’ werkt. Bladert ge Bekman's schetsen door, dan vindt ge al de onderdeelen van zijn composities terug. En ge merkt dat hij met evenveel liefde een polletje onkruid als een vrouwelijk naakt, het Christusbeeld als het rund heeft beschouwd. - Liefde tot al het geschapene, is het niet de eerste voorwaarde tot een waarlijk openbarende kunst? - En ge merkt ook, hoe weinig traditioneel hij de menschfiguur ziet, die in al zijn werk domineert. De mensch wordt door Bekman niet in een poseerende houding geplaatst, hij kijkt niet tegen hem aan, maar hij zoekt en betrapt hem in de meest ‘gewaagde’ houding en en vindt dan misschien ‘mooi’ wat een ander, door traditie geleid, leelijk vindt; hij ontdekt den mensch in zijn doen, zijn bestaan, zijn vreugd, zijn verlangen, zijn lijden. Bekman's figuren zijn meest vrouwen of kinderen. Kinderen in hun argeloos levensbegin, dicht bij de aarde, de dingen, de dieren. En de