Opwaartsche Wegen. Jaargang 15(1937-1938)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 176] [p. 176] [Gedichten van Jac. van Hattum] Jac. van Hattum Visie Toen, achter mij, in lichtelaaie, de wereld, en de wind naar mij; een wolk van groene papagaaien vloog vloeken-krijsende voorbij; de herten stegen op hun poten de paarse einder tegemoet; in wolken rezen de rijksgroten; er zweefde een scharlaken hoed; dan sloegen wijze boeken open; een stem riep staâg dezelfde naam; om zich in het kratermeer te dopen stroomden gekleurde volk'ren saâm; er schoten, uit de dorre klingen, doodshanden op, verbleekt koraal; op vingertoppen zat te zingen een kleine speelgoednachtegaal; die heeft heel luid en schel gezongen - veel hagedisjes schoven aan - toen is een blauwe veer gesprongen en werd een haarkrul van de maan. De kardinaalshoed kwam gedreven op aarzelende bovenwind; en in de snoeren ingeweven, grijnsde de schedel van een kind. Van wolkgevaarten werd gestoten een deel, dat op zichzelf bestond: [pagina 177] [p. 177] de afgebrokkelde rijksgroten werden tot slang en lynx en hond; elk conterfeitsel werd ontbonden: de wind dreef duizend duivels uit; 't gewelf kreeg honderdduizend monden...... dan klonk één schelle hoge fluit en, uit het paars, sprong rood tevoren, met wespetaille in jacquet, de Satan, spits de vossenoren tot scherpste luistering gezet en alles heeft alom gezwegen, alleen op aarde 'n kleine stem, die als een duiveveer bleef wegen en wankte en zwol en won aan klem, tot plots het lichte vingernippen van Satan aan de maanbokaal; de fijnste glimlach om zijn lippen - en dan herwon zijn heer de taal: 't gewelf herkreeg zijn schelle monden en wolvenjachten joegen aan; een stage roep, te zwak bevonden, is klagende teloor gegaan...... [pagina 178] [p. 178] J. van Hattum Trots zijn bloemen De rentenier werd dagen lang vermist; toen is hij door drie mannen opgevist, die gingen heng'len in een wankel bootje; hij werd gevonden in een krozig slootje. Ze zeggen: na de dood groeit nog de baard; ons kind'ren, werd, Goddank, 't gezicht bespaard, maar 'k stond, die het vertelden, aan te gapen en heb er nachten lang niet van geslapen. - Waar slaapt een kind soms nachten lang niet van? - De rentenier was ook zo'n statig man; en bovendien: een zaak heeft meerd're kanten, hij was de beste wel van vaders klanten. 'k Hoor nog, hoe vader het tot moeder zei: ‘Nu wordt die pracht'ge tuin één woestenij; ik zal aan die familie niet veel slijten en om de tuin kan het mij reuze spijten......’ Toen droegen zij hem driemaal rond de kerk en later kwam er op zijn graf een zerk en al de neven en de nichten wouden, dat vader 't graf heel goed zou onderhouden. Maar verder is 't gegaan, als vader zei: die fraaie tuin werd dra 'n woestenij en nog, als ik in het dorp zijn naam hoor noemen, denk ik: ‘Hij pleegde zelfmoord, trots zijn bloemen’. Vorige Volgende