Aanteekeningen over filmkunst
Twee Nederlandsche films: ‘Pygmalion’ van Dr. Ludwig Berger en ‘De ballade van den hoogen hoed’ van de Visie-groep.
De Nederlandsche film-productie heeft de laatste tijd tweemaal een goede beurt gemaakt. Met Dr. Ludwig Berger's verfilming van ‘Pygmalion’ en met ‘De ballade van den hoogen hoed’ door de Visie-groep (Max en Jo de Haas; componist Jan Lemaire). Ludwig Berger is een Duitscher, die in Hollywood werkzaam geweest is en in ‘Pygmalion’ bewees op uitnemende wijze het film-vak te verstaan. Want Shaw's nog steeds origineele en geestige gegeven was eerder een belemmering dan een waarborg voor een bevredigende filmvorm. Aan de dialoog ontleent het zijn kracht - wat van een film nooit mag worden gezegd. Dr. Berger wist deze dialoog echter aan een doorgaans levendig film-rythme vast te koppelen, zoodat noch Shaw's tekst, noch de film geweld werd aangedaan. Den acteurs liet Berger geen gelegenheid tot al te nadrukkelijk spel en het geluid werd goed toegepast. Voortreffelijk, en een dankbaar object ter vergelijking van film en tooneel, was reeds de opening van de film: een gewirwar van in den regen voorbijschietende auto's en een cacaphonie van geiuiden, waaruit plots de verwaaide kop en de rauwe roep van Eliza Doeluttel opduikt.
Veel zuiverder film nog is ‘De ballade van den hoogen hoed’, het belangrijkste product tot dusverre van de zelfstandig werkende Visie-groep. Met recht een ‘ballade’, want het filmpje bezit het poëtische, dat meestal het werk van de Nederlandsche avant-garde heeft gekenmerkt, de toon is volksch en wat de bouw betreft is het een aaneenschakeling van korte ‘strofen’ - die helaas niet evenwichtig genoeg zijn verdeeld.
De camera begint met een reis door de Amsterdamsche grachten en ontmoet een dobberende hooge hoed. Op de wal zit een oud heertje te hengelen. Boven hem, op de brug, maken twee vrouwen een praatje. Naast den visscher ligt de foto-pagina van een krant waarin zijn boterham gezeten heeft. Er staat een foto is van het volkenbondspaleis. De hooge hoed en de volkenbond. Uit deze associatie ontspringt de ballade. Want eens is deze hoed door een deftig diplomaat gedragen...... Een collectie hooge hoeden aan de kapstok, terwijl binnen evenveel kaalhoofdige heeren over de vrede vergaderen. Onderwijl buldert kanonvuur.
De hooge hoed ‘zakt af’ naar een vrij burgerlijke huwelijksvoltrekking. De bruidegom zet zijn handteekening, juist op het moment, dat buiten met veel gerucht een hei-blok neervalt. Dan volgt een der meest verrassende momenten: buiten wacht een haag belangstellenden. Maar wanneer de deur geopend wordt blijkt het niet die van het vermeende stadhuis, maar de deur van een sterfhuis te zijn. Dragers torsen plechtig de doodkist. Hooge hoeden.
En zoo wordt dan, langs een reeks kostelijk gevonden beeld- en klank-associaties de