de spanning hunner ladingen zullen wisselen, zoals de schoongeschuurde koperdraden de stroom doorgeven? En worden in het simultaneïsme de dingen niet in den tijd als in een vierde dimensie, die zich als een omen geldig maakt, tezamen gebracht? Toch zijn naar onze mening deze stromen voorlopig althans verzand. Een altijd weer woekerende intelligentie, een altijd weer doorvretend humanisme hebben menig schrijver, behorend tot de generatie van 1920, of tot de epigonen van haar, weer gebracht tot een proza, dat in diepere lagen wel zeker nog enige geladenheid verraadt, maar dat aan de oppervlakte is gladgeschuurd tot een bijna volmaakte, maar niet meer ontroerende schoonheid. Wij zwijgen nu maar van de gevallen, waarin de techniek tot een truc werd, waardoor het proza soms een filmisch aspect krijgt, dat o.i. wezens-vreemd is aan de literaire kunst.
Onmiskenbaar doet zich echter ook het tweede geval vrij veelvuldig voor. Het geval dan dat het besef van niet-het-laatste-woord te kunnen hebben neertrekt in malaise vaalheid. Anders gezegd: dat het stamelen, dat van ónzen tijd is, verward wordt met het stotteren, dat van alle tijden is. Dat gebrek aan ambachtelijk kunnen worden aangezien voor een poging het numineuze tot hevig, flakkerend leven te brengen. Inzonderheid in het ‘christelijke’ kamp, is deze duivelse verzoeking, mede onder de invloed van in gang zijnde theologische discussies zeer groot. En velen zijn in deze kring de gevallen Eva's en de Adams, die mede van de verboden vrucht gegeten hebben. Natuurlijk stelde de duivelse verzoeking de dingen als brood-nodig voor. Maar teveel werd hier vergeten - daarom struikelde men - dat nodig zijn, heel wat anders is dan: uit nood geboren worden. Paralel hiermee - voorzoover er dan in de dingen des geestes van paralellie sprake kan zijn - paralel hiermee loopt het van alle kanten weer binnensmokkelen van allerlei ethische waarden in het literaire kunstwerk. Wij krijgen weer boeken met ‘zulk een goede strekking’ en met het ‘aanwijzen van de richting waarin de problemen moeten worden opgelost’. In de gegeven omstandigheden zien wij hierin een zich buigend handhaven tegenover het numineuze. De crisis is hierbij omgeslagen in malaise. Ook de weer in de mode komende ‘kind-romans’ liggen o.i. op dit vlak.
Met het bespreken van het karakter moest gepaard gaan het peil-trekken op het peil. Onze slotopmerking wil alleen een peilschaal aflezen zijn.