Roel Houwink
Bij het overlijden van Albert Verwey
Wie Verwey's poëzie der laatste jaren in haar ontwikkelingsgang gevolgd heeft, wist dat dit leven zijn einde tegemoet rijpte. En zoo was, al kwam dit heengaan onverwacht, zijn dood niet meer een feit, dat gelijk bij Slauerhoff het geval was, ontsteltenis verwekken kon. Van Verwey kan men zeggen, dat hij zijn levenswerk heeft mogen voleindigen. Dit wordt nog in het bijzonder geaccentueerd door de omstandigheid, dat de door hem met zooveel toewijding verzorgde volksuitgave van Vondels oeuvre nog juist bij zijn leven het licht heeft gezien. Ook van dezen omvangrijken en tijdroovenden arbeid heeft hij de voltooiing mogen beleven.
Het is niet doenlijk reeds thans de beteekenis te bepalen, die Verwey's figuur voor onze letterkunde heeft. Zijn essayistisch zoowel als zijn poëtisch oeuvre dient daartoe nog nader onderzocht. In het bijzonder Verwey's poëzie is terra incognita gebleven, hoogelijk gewaardeerd in kleinen kring, doch door velen daarbuiten nauwelijks opgemerkt, naar het schijnt.
Feitelijk kent men enkel den Tachtiger Verwey en dat is zeker niet den geheelen Verwey of daarmee gelijk te stellen. Na het uitwoeden van den storm heeft Verwey's dichterschap zich zelfstandig ontwikkeld en dat wel in een richting, die niet parallel liep met die, waarin de algemeene ontwikkeling van onze poëzie zich bewoog. Hierdoor is Verwey als dichter vrijwel alleen komen te staan.
Hoelang zal dit isolement in stand blijven? Het antwoord hierop zal de ontwikkelingsgang der dichtkunst in de naaste toekomst dienen te geven. Van de verbreeding van haar basis zal het afhangen, of zij Verwey's poëzie als adaequaat met anders gerichte schoonheidsidealen aanvaarden kan. Komt zij tot een dergelijke verbreeding niet, maar blijft zij bevangen in haar huidige romantisch-elegische toespitsing, die slechts enkele ‘uitzonderingen’ duldt, dan zal de ontdekking van Verwey's werk aan latere geslachten voorbehouden blijven.
Hoe dit ook zij: Verwey's beteekenis zal niet gemakkelijk te bepalen zijn, dat brengt zijn eigenaardige plaats in onze letterkunde mee. In de breuk van Tachtig met het verleden heeft hij nimmer berust. Doch één ding kan reeds nu hieromtrent worden vastgesteld: Verwey heeft tegenover alle dilettantisme en epigonisme vastgehouden aan de geestelijke waardigheid van het dichterschap. Elke subjectivistische vervalsching van het dichterlijke scheppen heeft hij afgewezen. Voor hem waren ‘kunst’ en ‘leven’ één. En door het met woord en daad zich bepalen tot deze levenshouding heeft hij misschien méér voor het behoud der artistieke verantwoordelijkheid gedaan dan de felste kritiek ooit zou hebben kunnen bereiken.