Opwaartsche Wegen. Jaargang 15(1937-1938)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] [Gedichten van Loet Rombouts] Loet Rombouts Stervende moeder Zij was zeer moede, maar die laatste dagen scheen zij te groeien in een stralend licht; het was alsof in een schoon vergezicht haar oogen, langs ons heen, den einder zagen. Dit was haar waarlijk sterven Heer: een vragen, dat naar Uw goedheid was gericht; niet deze pijn, waarvoor zij later is gezwicht - toen hadt Gij haar reeds van ons weggedragen. [pagina 59] [p. 59] Loet Rombouts Stadskind Ze kwam door de avond, van de late zon lag nog een rosse weerschijn op haar wangen; haar oogen zochten in een vaag verlangen een einder, die geen blik bereiken kon. Zoo droeg ze, als een beker van kristal haar zuiverheid door stof en dompe straten, en boven haar, ontelbare gelaten, vonkten de sterren in het wijd heelal. Ze kwam door de avond, en ging dralend tot een huis vol zorgen en benauwdheid - Toen, in een simpele vertrouwdheid, hief zij haar hoofd en zeide: ‘God’. [pagina 60] [p. 60] Loet Rombouts Het nieuwe huis De straat was recht, het huis nog leeg en kaal, maar boven sloeg zij alle vensters open. Toen hoorde zij het juichen van een nachtegaal; over de tuinen kwam de avond aangekropen. Zij leunde moe, hier leken alle dingen veraf, en toch zoo wonderlijk nabij Roepende kinderstemmen gingen haar aandacht ongemerkt voorbij. Tot zij zich zuchtend keerde naar de stilte van 't vreemde, uitgewoonde huis - en reeds verzoende zij zich met die kilte en vond daar aarzelend haar nieuw tehuis. Vorige Volgende