Het peil is een andere zaak. Ik zie onder mijn generatie vier prozaschrijvers van Europeesch belang. Ik bedoel daarmee dit, dat zij ook quantitatief genoeg hebben geschreven om het gecultiveerde buitenland hun producten te laten lezen. Het zijn Slauerhoff, Walschap, Vestdijk en Du Perron. Bovendien zijn er enkele op zichzelf staande prozastukken van hetzelfde niveau: ik denk aan Nijhoff's ‘Pen op papier’, aan Debrot's ‘Mijn zuster de negerin’, aan eenige verhalen van Helman. Bordewijk mist m.i. de menschelijke bezieling die zijn werk duurzaam zou kunnen maken en Maurits Dekker een hechte cultuur. Van de vier eerstgenoemden acht ik Vestdijk technisch het sterkst, en naar de substantie het meest gevarieerd (zuiver-aesthetisch het zwakst), terwijl du Perron's ‘Land van Herkomst’ voor mij de meest volledige en de meest sympathieke uiting is van het proza, dat ik hier vluchtig bespreek.
De rest zijn menschen die zich òf te zelden uiten (Maurice Roelants, die zijn ‘Komen en Gaan’ niet meer heeft geëvenaard), òf zij missen de substantie, de intelligentie, de cultuur en de ruimte die hen zou maken tot schrijvers van rang. Iemand, die eens goed raak schoot, als Roelants, is Raedt-de Canter in ‘Geboorte’, terwijl Jeanne van Schaik tot nu toe de discipline en zelfcontrole heeft gemist om haar twee beste romans (‘Uitstel van Executie’ en ‘Sofie Blank’) het definitieve karakter te geven, dat hen zou kunnen onttrekken aan hun slechts fragmentarisch belang.
Theun de Vries, Coolen, Kuyle, Last en den Doolaard schreven enkele dingen, soms zelfs boeken, die men met genoegen kan lezen.
Hoopvol lijkt mij het opkomen van Van Eerbeek (niet om ‘Strooschippers’, maar om ‘Gesloten Grenzen’), Jan de Hartog (Ave Caesar), een in Vlaanderen (dat U eigenlijk uitsluit) van Maurice Gilliams (hoewel ‘Elias’ mij niet overtuigt) en van René Berghen (‘De Overjas’).
Ik vergeet wellicht iemand, maar samenvattend lijkt mij het jongere proza in de laatste tien jaar zooveel rijker en ruimer geworden, zoo gestegen in niveau en verwijd van perspectief, dat het thans gelijkwaardig is aan onze dichtkunst; en hiervan zei mij onlangs iemand, die de jonge Europeesche literatuur volledig kent, dat zij de beste is, met de Tsjechische en de Zweedsche.
Toch heb ik het vaste gevoel dat het hier pas begint.