Opwaartsche Wegen. Jaargang 14
(1936-1937)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 419]
| |
De PothoofdplantGa naar voetnoot1)De dichter Jaap v. Hattum, die in protestantse kringen tot nu toe weinig bekend is, komt zich voor het eerst in een bundel voorstellen en hiermee krijgt ook het protestantse deel der woordkunstliefhebbers gelegenheid deze merkwaardige figuur te leren kennen. Onder de jonge dichters die de laatste jaren bundelden zullen weinig zijn, waarvan de veelzijdigheid zo onuitputtelijk lijkt. Tussen de uiterste haat (blz. 72) voor de ‘lammetjes, die van fondant en walgelijk zijn’, en het medelijden (gebed voor een vrek), tussen de Calvinistische klacht (in Bekentenis) en de zelfspot (140 pond) geeft hij ons nog een hele reeks tussen-geschakeerde verzen, die bijna ieder een nieuw gezicht op de dichter geven, waardoor hij blijft boeien van begin tot eind. Boeiend is v. Hattum vooral om de oorspronkelijkheid van zijn stijl. Persoonlijkheid en zielkundig gevoel zijn de beide faktoren van dit produkt: Pothoofdplant. Persoonlijkheid blijkt uit de bijzondere vermenging van schijnbaar koude, spottende zakelijkheid en bijna kinderlijke mystiek. Vooral in het deel: ‘Terrestrisch’, waar v. H. zich het duidelijkst als een enige figuur in de nieuwe dichtkunst vertoont en waar ook zijn biezondere waarneming, zijn zielkundige verfijning en zijn visie meesterlijk is. B.v.: Tante's laatste boek. De Aarzelende. Gelders dorpspotentaat: De kruidenier is vet en imposant
en alle dorpers zijn zijn schuldenaren;
hij tikt zijn petje; krabbelt in zijn haren
en weet zich machtig naast den predikant.
Het is jammer dat de dichter niet altijd de juiste beelding weet te geven en dat zijn ver-beelding vaak tekort schiet. B.v. in ‘De Vreemde’ en in ‘Van waar komt plots......’ Ergens zegt hij, dat zijn ‘haat van zijn schouders is genomen’, ‘en 'k weet, ik weet, dat ik veel rijker ga’. Mij dunkt, dat dit haatgevoel dieper steekt en meer betekenis draagt dan ijdele epauletten en anders zou de dichter veel armer gegaan zijn. Onbenullige gedichten als ‘Het Nieuwe Golgotha’ en ‘Kindren van mensen, mij benauwt’, hadden beter weggelaten kunnen zijn en misschien zou men voor enkele uit ‘Terrestrisch’ en ‘Humor’ hetzelfde aanbevelen als deze op iets anders dan ‘vermakelijkheid’ aanspraak maken. | |
[pagina 420]
| |
In zijn geheel is de bundel echter van verheugende waarde, die zijn hoogtepunten vindt in ‘De Aarzelende’, in de tere verzen over 's dichters moeder, in ‘Stervende Vlinder’. Die was te ver van bloem en plant
gefladderd over 't wijde meer,
die haalde niet het blauwend land
en dwarrelde te loevert neer.
En zo snel voer de ranke boot
dat gij vergeefs uw kleine hand
hem toegereikt hebt voor zijn dood
in 't water, ver van bloem en plant.
Hij was in 't kielzog even nog
dat purperen coleusblad......
ik was zo dankbaar, dat gij toch
uw hand hem toegestoken had.
Ook in de fijne typeringen b.v. in ‘De oude Dienstbode’ Ze loopt, of ze twee linkerschoenen draagt
en op een draf, als werd ze opgejaagd;
de laatste jaren werd dat wat komiek:
die malle schoenen, haast en rheumatiek. -
Jammer dat de werking verzwakt wordt door de herhalingen later. Merkwaardig is in sommige lyrische gedichten de Leopoldse toon (o.a. in ‘Bloemenkeuze’) die echter aanvaardbaar is, en meer op geestesverwandschap berust dan op geestesafhankelijkheid. Als Van Hattum deze aanwezige waarden nog sterker weet te leiden naar een fantasierijker en zinnebeeldiger zegging zou het zuiver dichterlijke nog opmerkelijker zijn dan het zich nu reeds vertoont. ‘De Pothoofdplant’ is reeds opmerkelijk en daarom bevelen wij deze ‘eerste voorstelling’ ook bij protestantse lezers hartelijk aan.
HANNO V. WAGENVOORDE. |
|