heeft indertijd wel bewezen dat een cineast, die in het kleine filmgedicht een gevoelig talent verraadt, zijn persoonlijkheid in de speelfilm totaal kan verliezen. Bovendien is Franken voor het draaiboek van ‘Pareh’ niet, doch slechts voor het camera-werk verantwoordelijk, terwijl hij voor zijn vroeger werk juist zelf het draaiboek ontwierp en het camera-werk door anderen liet verrichten.
Toch heeft de film ‘Pareh’ een persoonlijk accent, dat in hoofdzaak in Franken's werkzaamheid tot uiting komt: het best is in dit werk de fotografie, die routine en een origineele blik verraadt en van liefde voor het prachtige Javaansche menschentype en voor het landschap getuigt. De montage laat echter te wenschen over, hier ontbeerde Franken blijkbaar het heldere draaiboek dat Albert Balink niet geschreven had. Ik vermoed dan ook, dat het beste fragment uit deze film, herinnerend aan Franken's poëtische vroegere werk, een vondst van hem en niet van Balink is: wanneer de twee gelieven elkander naderen, zwerft de camera weg, om neer te dalen op een watervlak, waar twee booten naar elkaar toe drijven; dan stijgt het beeld en toont de toppen van twee hooge palmboomen, die elkaar raken. Men behoeft dit niet origineel te vinden om er zuivere filmtaal in te herkennen. Maar helaas, is dit een van de zeer weinige fragmenten waar de speelscenes, die over het algemeen wel sober en wat de ‘acteurs’ betreft volledig overtuigend zijn, in de onafgebroken rythmische stroom van een werkelijke film worden opgelost. Meestal wordt volstaan met een klakkeloos afblenden, hetgeen een vermoeiend, fragmentarisch effect oplevert. Zelfs het hoogtepunt van de film, de dijkdoorbraak, lijdt aan dit euvel: er is geen contact tusschen de, overigens goed gemonteerde doorbraak en de radelooze kop, die ‘ter afwisseling’ enkele malen op het doek verschijnt. Er hebben voor deze film twee menschen samengewerkt, die haar geen van beiden zagen als een eenheid, als film. Dàt is het, wat dit werk lang, maar niet breed, traag en toch niet rustig doet zijn. Misschien zou het geslaagd zijn, wanneer Mannus Franken vrij spel had gehad?
Toch blijft ons deze film, wanneer we haar vergelijken met veel wat gaver is, sympathiek. Om haar fotografie, om een zorgvuldig uitgewerkt fragment hier en daar, om het in haar ongerepte natuurlijkheid voortreffelijke spelersmateriaal (inlanders!) en om het eenvoudige, nauw bij het Indisch volksleven aansluitende gegeven. Onbeholpen, gebrekkig misschien, heeft deze film toch een frischheid, die we in het meerendeel van wat we doorgaans te aanschouwen krijgen, moeten missen. In deze richting althans, dient de Nederlandsche film het te zoeken. Dat ze het in deze richting ook gevonden heeft, hoop ik een volgende maal aan te toonen.
J.R.