Opwaartsche Wegen. Jaargang 14
(1936-1937)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 382]
| |
A. Wapenaar 1911-1936Ga naar voetnoot1)Een bescheiden man als Wapenaar vraagt geen hulde. En indien hij zich niet aan dit jubileum onttrokken heeft, dienen wij dat niet toe te schrijven aan persoonlijke redenen, maar aan de overweging, dat wie een zaak met heel zijn hart dient, daarvoor somtijds een offer heeft te brengen. De zaak, die Wapenaar naast zijn dagelijksch werk met heel zijn hart dient, is de christelijke letterkunde en voor deze zaak heeft hij het offer van dit jubileum over gehad. Hij heeft beseft, dat, naast den mensch, in hem gehuldigd werd één der baanbrekende figuren, in het bijzonder met betrekking tot de letterkundige critiek, die de christelijke litteratuur, sedert den wervelstorm van Tachtig zich gelegd had, weder ‘op gang’ hebben gebracht. Aan zijn onvermoeiden arbeid in dit opzicht is het mede te danken, dat het volk niet voor de litteratuur verloren ging, maar dat er een band behouden bleef, die op het terrein der neutrale letterkunde reeds lang verbroken is en die nog niet kon worden geheeld. Daarenboven heeft Wapenaar steeds een helder oog gehad voor het waarachtige, en onverbiddelijk afgewezen, ook al sierde het zich met de schoonste stichtelijke smuk, wat niet aan de eischen der waarachtigheid voldeed. Ook hiermee heeft hij voor wie na hem kwamen, pionierswerk verricht. Het is daarom een gelukkige gedachte geweest van het comité, dat het initiatief nam om dit jubileum niet ongemerkt voorbij te laten gaan, een bundel opstellen van Wapenaar, waaraan een aantal zijner gedichten zijn toegevoegd, het licht te doen zien. Te meer, daar het essayistisch werk van den jubilaris nog nimmer gebundeld was en dus niet toegankelijk voor een algemeen publiek. Uit den aard der zaak kon slechts een in verhouding tot diens vijfentwintig jarige werkzaamheid als criticus zeer beperkte keuze uit Wapenaars essays worden gemaakt. Toch wil het ons voorkomen, dat de samenstellers erin geslaagd zijn een representatieve keuze te doen, die ten volle de uitgave van dezen bundel wettigt. Tot op zekere hoogte is het te betreuren, dat er poëzie aan de opstellen is toegevoegd, omdat het geheel nu eenigszins ‘rammelend’ is geworden en de verzen wat in de verdrukking zijn gekomen daardoor. Zou er geen uitgever te vinden zijn geweest, die het aangedurfd had een keur uit Wapenaars poëzie ter gelegenheid van dit jubileum te doen verschijnen? Aan den anderen kant zal men moeten toegeven, dat deze verzen er stellig toe bijdragen, dat wij dezen schrijver in duidelijke contouren tegen zijn geestelijken achtergrond zien staan. R.H. |
|