Opwaartsche Wegen. Jaargang 14(1936-1937)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 380] [p. 380] [Gedichten] E. Legrand Figuren in landschap Aan A.C. Willink, kunstschilder. Een lange avond hebben wij de zaligheid genoten aan de oever van een kalm-bewogen stroom. Het zachte klotsen tegen 't boord van de verlaten booten en 't wiekgeklepper van de duiven die den eenen boom, een stille roode beuk op 't gladde weivlak, ontvliegen, dalend weer op een vèr dak, is 't eenige geluid en de eenige beweging; de lucht hangt laag en grijs, en sluit de wereld in En wij: de speelsche woorden gaan nu trager en teederheden niet te zeggen, groeien tusschen ons; de schemer daalt windstil, 't wordt alles vager, we gaan de lanen langs, een hoog bruin paard ziet luist'rend om. En bij een klein zwart meer, een diepe kom temidden van de boomen heft zij naar mij den zoeten warmen mond. Is dit het eind van jaren vruchtloos droomen, alsof, nu borst aan borst, ik 't leven zelf hervond? Dan, over haar gebogen hoofd, zie ik naar later, later...... een felle angst: alsof de boomen, deze laan, de wolken en het water, alsof dat alles tot bedriegelijk decor ons strekt en God de duivel is die aan de touwen trekt. [pagina 381] [p. 381] E. Legrand De vlieg Zij had zich in een zonnestraal gezet, haar pooten zeer zorgvuldig schoon gewreven, en op een snel en heerlijk zweven, naar onbekende verten zich op weg begeven. Zij heeft zich in de kleverige strook zeer fel verzet, maar zich in 't zoete net steeds nauwer ingeweven; lang voor haar dood heeft zij de strijd reeds opgegeven: twee dagen ruim, is zij nog blijven leven. Vorige Volgende