beeld, dat de dichter zijns ondanks in het leven geroepen heeft en dit beeld is sterker dan hij, het heeft hem in zijn greep en niet omgekeerd.
Het beeld, dat de poëzie van Slauerhoff beheerscht, is het beeld van den Vliegenden Hollander, van den verdoemden scheepskapitein, die zonder rust te vinden over de eindelooze oceanen zwerft. Alle draden van het weefsel zijner poëzie komen hier, als in hun knooppunt, samen. En dit beeld van den Vliegenden Hollander is tevens het tijdsbeeld, dat staat boven de wereld van den modernen mensch. Wie dit aanvoelen kan, vindt in de gedichten van Slauerhoff met een vaak verbijsterende klaarheid de fundamenten van het leven in deze dagen opengelegd.
Eenige frappante voorbeelden geeft het zoo even genoemde langere gedicht, dat den tocht beschrijft van een schip, dat doelloos ‘den nieuwen oceaan’ bevaart, ‘niet zonder hoop nu nooit meer land te vinden’. Eerst raakt het schip in de buurt van een streek, waarvan het heet:
‘Hier is een wereld, elders weggezonken,
Weer opgewoeld, was eeuwenlang verdronken -
Uit de opperlagen van 't vergaan gesteente
Steken mammoeten hun verweerd gebeente.’
Een deel van de bemanning gaat hier aan land en verlaat voor goed het schip:
‘......velen het schip ontspringen
En kreten slakend wéér in 't oerwoud dringen’.
Is het noodig nadrukkelijk deze symboliek te ‘verklaren’? Ons dunkt, zij is helder genoeg. En voor wien zij niet duidelijk genoeg mocht zijn, heeft prof. Theophil Spoerri zijn ‘Goden van dezen tijd’ geschreven.
Hoort, hoe de leuzen van ons koortsachtig leven monden in dit woord, dat met enkele trekken de leege volheid van het moderne bestaan ontmaskert:
‘Laat ons doorleven daar wij moeten leven,
Leeg zijn van hoop, alleen 't bederf ontzweven
En laat ons schip aankomen op den zoom
Der andre wereld en bij 't zien verbrijzlen,
En, kunnen wij niet sterven, op een droom
Scheepgaan en zweven door de eeuwge ijlte.’
Zoo bidden wij, moderne menschen, in de diepste verborgenheid van ons eenzaam hart tot den onbekenden God. Het is de ‘monoloog’ van ons leven, die in zulke woorden luid wordt en die uitzichzelf geen einde heeft.
Daarom kan ook de mensch, die ‘antwoord’ gekregen heeft, hieraan niet voorbijgaan. Tenzij hij zichzelf een antwoord gaf; maar, hoe vroom ook, zulk een antwoord kan nimmer het èchte antwoord wezen, het blijft altijd een echo, die de eigen stem weerkaatst. Zij die ‘antwoord’ gekregen hebben, althans iets bevroeden van de realiteit van een dergelijk antwoord, kunnen niet met een medelijdend glimlachje aan woorden als deze voorbijgaan, want zij weten, dat de dichter ‘hun’ woorden op de lippen genomen heeft