Opwaartsche Wegen. Jaargang 14(1936-1937)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 353] [p. 353] Jan H. de Groot De ballade van Efrata's herders Van de heuvel dwaalde een grazend schaap gestadig af naar het dal. Soms richtte het de kop naar het zacht geblaat van een lam in een verre stal. Want de avond viel en de herder kwam en joeg de kudde te hoop. En de zon, die stilaan afscheid nam riep de maan tot een nieuwe loop. Een ruige hond sprong de heuvels op en blafte aan een langzaam dier, of beet naar een goedige, grazende kop om spoed naar het nachtkwartier. En kudden kwamen de heuvels af tot de beschutting van het dal. En langzaam bewoog de lange staf van herders bij der voeten val. Toen stond de nacht over het witte meer vol deining van levend wol. En schaap na schaap boog de poten neer onder het lijf want de maan was vol. [pagina 354] [p. 354] En de koude sloop aan der kudden rand, waar de herders stonden te wacht. Eén boog zich en blies het hout in brand, dat smeulend gestapeld lag. En een ander zette zich op een steen en sloeg zijn mantel dicht. Zijn hand streek over zijn voorhoofd heen en de groeven in zijn gezicht. En een derde sprak de and'ren aan, over het vee en de nieuwe tijd, die zwaar was voor het zorgenbestaan van herders in armoedigheid. En de jongste vloekte in opstandigheid. Om zijn jeugd en zijn kleine moed. Hij schold uit pure losbandigheid en uit lafheid van zijn gemoed. Maar de oudste hief afwerend de hand, als vroeg hij om rust op dit uur. Dan wierp hij een blok in de griffe brand van het vonkenspattend vuur. Toen zwegen zij stilaan en schoven neer ter ruste, gerold in hun vacht. De jongste hield onder het sterrenheir bij de slapende kudden de wacht. Maar opeens schoot een overhelle schicht een bres in der hemelen muur. En een zingen brak los in het laaie licht van dit hoog, uitwaaierend vuur. [pagina 355] [p. 355] ‘Broeders vrees niet,’ riep een grote stem, ‘want vrede zij heel de aard. God's eer wordt vervuld in Bethlehem en in een stal en een kribbe bewaard. Sta op en keer u herwaarts heen, langs het pad, dat ik wijzen zal. Gij vindt God's Zoon uitschreiend als een vereenzaamd lam in uw stal. Maar ik zeg u, dit Kind, dat geboren is en neerligt, schamel en naakt, is uw Herder, die het schaap, dat verloren is thuisbrengt en gelukkig maakt.’ Toen sloten de uiterste hemelen dicht. En de nacht herspreidde zich zwaar. De herders stonden dronken van licht en tuimelden tegen elkaar. Zij zochten hun staf en hun klein bezit. Eén tilde een kopschuw lam omhoog en drukte in het wollig wit onstuimig zijn ruwe wang. Zij togen, de jongste ging voorop. En de oudste kwam achteraan. Hij voerde zijn willigst schaap aan de kop over het lichte pad van de maan. Zij vonden de stal, in een kribbe het Kind. Zoals de engel hen had voorzegd, En hebben met ogen, tranenblind, hun dieren er neergelegd. Vorige Volgende