Opwaartsche Wegen. Jaargang 14(1936-1937)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 317] [p. 317] [Gedichten] D. de Vries Ik nam u aan Moeten w' U zoeken in den ijlen hemel, verdoold in 't lichtende gewemel, 't verbijst'rend heir der sterre'? Gij zijt niet verre! maar zeer nabij. Slapen wij - Gij deelt onze sponde - geen nacht, geen dag, geen vreugd, geen zonde - geen tocht langs licht' of duist're wegen - geen stormgetij, geen zon, geen regen of nevens ons zijt Gij, zóó zeer nabij. Zóó zeer nabij - Maar als wij grijpen naar U: onze handen reiken nooit toe - o duist're wanden scheiden ons van Uw woon: een ontoegank'lijk licht - Gij zijt nabij, Heer - maar een deur viel dicht. Tasten wij dan vergeefs? is noch ons smeeken, noch schreeuwen machtig dezen ban te breken? O, bitter welt d' ontkenning, last'ring, spot uit onzen kerker: Waar is God? Wij blijven eenzaam in het donker staan als niet de Vader Zélf roept: Kom! Ik nam u aan. [pagina 318] [p. 318] D. de Vries De laatste vijand Toen wij haar achterlieten en op weg naar huis de zon achter de kim zagen verzinken, toen in de schaarsche vensters doofde 't helle blinken en op de velden, stil en eind'loos wijd de sluier van den herfst werd uitgespreid - Toen boven hooge boomen in eenzame vlucht een donk're vogel schreeuwde in de ijle lucht - Toen rees uit d' avond dreigend het gericht: voor het omfloerste oog stond 't smartelijk gezicht van haar, die eenzaam in het donker werd gedreven. O, bitter is de dood en bitter is het leven waarin wij arm en macht'loos achterbleven! [pagina 319] [p. 319] D. de Vries Die teniet gedaan wordt! Heer Jezus, in een langen nacht was 't dat mijn oogen weêrom opengingen. Ik zag de zondaars die aan 't kruis Op Golgotha nevens U hingen en dat Gij met hen waart in eenen zelfden dood. Och, dat wij nimmermeer dit weten mochten derven: dat God de Vader is Die zelfs bij 't zwartste sterven nog machtig is den dood t' onterven! Vorige Volgende