oude huis, waar mijn strijd is begonnen. Ik zal hier weer leeren liefhebben en gelukkig zijn, zooals vroeger, ik zal strijden...... strijden...... Zoo valt Bertha in slaap...... en zoo staat ze den volgenden morgen op met iets van de oude veerkracht en de oude opgewektheid. ‘Ik bin blied, dâtte wiej ons Bertha weerhebben,’ zegt Grootvader als hij aan de morgenboterham zit en tante Geurtje is milder dan gewoonlijk; ze heeft de pot met honing op tafel gezet en moppert niet als Arie bij 't koffiedrinken wat lang blijft zitten en telkens met verstolen bewondering naar Bertha kijkt, nu ze hem, spraakzamer en toeschietelijker dan gewoonlijk nog eens extra inschenkt.
Zoo'n deerntje heurt toch eindelijk op de boschwachterie, denkt Arie en as ik dan toch later 't werk over mot nemmen...... ‘maar noe gaoi ik dan 's weer,’ zegt hij opstaand, ‘gendag samen’.
Zoo vertrekken de dagen.
Tegen Kerstmis komt Mijnheer van Hal en installeert zich op de jachtkamer. Er moet wild zijn met Kerstmis.
Bertha betrapt er zich op, dat ze gehoopt heeft Roelman te zien. Hij houdt niet van jagen, maar hij is graag 's winters hier, vooral als de sneeuw hoog ligt.
Roelman is naar Zwitserland gegaan voor de wintersport.
Hij wil nog leeren ski-loopen.
In Bertha's hart knijpt zich iets samen. Waarom is hij gegaan? Heeft het iets, of in 't geheel niets met haar te maken? Hij is geen echte sportman. Als hij aan sport doet is 't enkel en alleen om sterker spieren te krijgen, hij voelt zich te slap voor een man.
Laat hij haar nu alleen strijden, terwijl hij zelf den strijd heeft wakkergeroepen? Voor de zooveelste maal vraagt zij zich af, wat het dan toch is, dat haar hart telkens ineen doet krimpen: de angstige verwondering over zijn wegblijven, of het verlangen, dat ze niet met den naam van liefde durft stempelen.
Heeft Lowientje gelijk? Heeft Roelman gelijk? Is dat soort liefde verwarrende onzin, een weekelijk sentiment waarvan een mensch zich zoo spoedig mogelijk moet vrijmaken? Is alleen maar die algemeene liefde voor al wat leeft...... gewettigd?
Hoe komt het dan dat juist in deze algemeene liefde dat andere...... gevoel zoo vruchtbaren bodem vond en zoo diep wortel kon schieten.
De strijd opnieuw, in volle kracht.
En weer: Goddank, dat ze 't zoo druk heeft. Want Arie is den heelen dag op de boschwachterij, hij moet als drijver mee met Mijnheer van Hal en Grootvader; 's avonds moet hij helpen 't wild schoonmaken.
De schoten knallen in het bosch en over de hei. Als 't schemeren gaat komen de jagers thuis met hun bloederige buit. Bertha loopt met stijf afgewend gezicht over de plaats bij de pomp en in de schuur vertoont ze zich niet. Ze haat de jacht, dat plotseling stuiten van het vroolijke leven, bij die aardige langoortjes met hun grappige wipstaartjes, de hazen en patrijzen, de prachtige fazanten.
Er zit nog veel wild, al zijn de korhoenders ook heelemaal verdwenen en worden de fazanten schaarsch.
Er wordt gebakken en gebraden op de boschwachterij. Bertha weet, hoe ze een goede hazepeper moet bereiden en een geurige appeltaart bakken, waarvan Mijnheer aan Hal