Opwaartsche Wegen. Jaargang 14(1936-1937)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 233] [p. 233] [Gedichten van Willem de Mérode] Willem de Mérode De valsche getuige Zijn woord getuigt van ànderer bekeering, Hij rookt geen cigaret, maar drinkt wel wijn. Zijn onsoliede ziel is een legeering Van waarheid, weelde, strenge ascese, en schijn. Hij vindt in elke godsdienst iets ter leering, Maar wil 't liefst in de conventikels zijn. De kerk eischt hart en hoofd, geloofsvermeering, 't Gezelschap onmacht en een dierbre pijn. Hij spreekt met wellust over buurmans leven (Hoe menigmaal heeft hij niet zitten beven Om dit stuk vuil, die doode misgeboort. Maar God wou zich genadig nederbukken En 't rookend brandhout aan het vuur ontrukken) En praat 't volk doof, maar God heeft niets gehoord. [pagina 234] [p. 234] Willem de Mérode De godsman Niet, dat hij hen genas, maar leerde dulden Het euvel waarmee God hun vleesch bezocht, Dat zijn gebed hun opstand overmocht En 's Heeren vreê hun bange ziel vervulde; Dat zij na slapeloozen nacht den dag, Doorstroomd van zaligheid en zachtheid, droegen, Dat de bezoekers slechts zichzelf bekloegen En van hen zeiden: zij zijn Gods geslacht: De hoeren en de schobbers en de kranken, Het uitschot van de stad, dat vloekt en kermt, Over wie Christus Zich alleen ontfermt, De hongerige slapers op de banken, De stervenden in vodden en in stanken, De heilige drom die onze deugd omzwermt. [pagina 235] [p. 235] Willem de Mérode De uitvreter Werther is weder uit den dood verrezen. Zijn onrustoogen staan melancholiek. Een collectant voor weduwen en weezen Benijdt zijn stem en houding vol tragiek. Wee het gezin, waarin hij zal genezen Van levensmoeheid, onbegrepen zijn! Needrig brutaal, weet hij zich te doen vreezen. Zelf schuw ontzien, doet hij een ieder pijn. Hij kan niet willen en hij heeft geen doel. Hij is een zwam, gezwollen van gevoel. Zijn invloed werkt een wreede stille ziekte. Genezing komt eerst als hij, lang verwend, Doet, of hij 't goede warme nest niet kent, En als een zwaluw snel naar buiten wiekte. [pagina 236] [p. 236] Willem de Mérode Olympisch Komt hij nabij uit 't heidensch verleden? Volkslieveling en Keizerskampioen, Getooid en geteekend met 't blazoen Der jonge lachende doodsgereden? Deze fiere Fries met het goudgeel haar, Felle sperwerkop met smalle wangen, Armen als buigzame stalen stangen, Speert met een blik en slaat met een gebaar. Het zijn weer tijden van spelen en nood. Men bidt niet maar dreigt God om 't dagelijksch brood. De aarde beeft en de hemelen dreunen. Om een gaaf lichaam brult het stadion. Christus weent en de engelen kreunen, Omdat het vleesch den geest hier overwon. [pagina 237] [p. 237] Willem de Mérode De nieuwe ster Met ongeduld en blind verlangen Heeft men haar late komst verwacht. Een nieuwe ster beheerscht den nacht En blijft boven ons halfrond hangen. En regelmatig elken dag Verschijnt zij en de telescopen Staan voor het jonge wonder open; En reeds heeft een profeet gezag, Die oorzaak en gevolgen meldde, Het nieuwe spectrum heeft ontleed, En uit voorzeggingen vertelde: ‘'t Nieuw wereldplan is aanbesteed’. En allen moeten het ontgelden Die 't loochenen, want hij is wreed. Vorige Volgende