Opwaartsche Wegen. Jaargang 14(1936-1937)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] H. de Bruin Nameloos Ik heb naast een man gezeten achteraan in een kerk, of hij door leed of werk geknakt was, wie zal het weten. Hij was verdord als de stronken van een gekapte boom, aan de wassende stroom heeft hij met teugen gedronken. Hij is in mijn blik gekorven, ik zie waarheen ik kijk het opgebaarde lijk, waartoe hij snel is verstorven. En deze ontzaglijke sponde neemt heel de wereld in, haken van neus en kin brokkelen de horizonten. Vorige Volgende