| |
| |
| |
Boekbespreking
Vondel's Gijsbreght van Aemstel en Leeuwendalers, in verkorte vorm uitgegeven door Dr. Ph.A. Lansberg, 5e druk. Lyceumherdrukken II. J.B. Wolters' Uitg. Mij. N.V. Groningen-Batavia. 1935.
Van deze uitgave verscheen de eerste druk in 1923. Deze vijfde uitgave verschilt hoegenaamd niet van de vierde. Het is een door zijn beknoptheid zeer bruikbaar boekje voor onze middelbare scholen, die - bij het zeer beperkte aantal lesuren in literatuur - toch al zo weinig de gelegenheid hebben om de leerlingen klassikaal een goede, algemene indruk te geven van, zij het slechts de belangrijkste werken van onze belangrijkste schrijvers.
W.S.
| |
An introduction to the study of English literature, by J.H. Schut, Volume II. J.B. Wolters. Groningen. 1935.
Dit boek behandelt de Engelse literatuur van ± 1680-1800. De behandeling van elke periode wordt voorafgegaan door een historische inleiding, die zich beperkt tot wat voor het verstaan van de literatuurperiode noodzakelijk is. Deze historische inleidingen, zowel als de beschouwingen over de literatuur munten door helderheid uit, terwijl de bloemlezing zo is gekozen, dat beginners in het uitgebreide gebied der Engelse literatuur hier het meest kenmerkende bijeen vinden.
Om de grote invloed van de Engelse literatuur uit de 18de eeuw op de onze is dit deel vooral belangrijk voor wie een meer dan oppervlakkig belang stelt in de Ned. literatuurgeschiedenis. De leesbaarheid van verschillende gedeelten uit de bloemlezing wordt verhoogd, doordat rekening is gehouden met de belangstelling van 16- tot 18-jarigen.
Uit de Diary van Samuel Pepys is b.v. opgenomen het gedeelte, dat het bezoek van den auteur aan Holland beschrijft. Ter lezing en bestudering aanbevolen.
H. Sp.
| |
Kortsluiting, door Jan Walch. N.V. Em. Querido's U.M., Amsterdam.
Dit is lichte amusementslektuur zonder pretentie. Een Hollander verliest in het buitenland zijn geheugen en blijft 7 maanden lang een geheimzinnig vraagteken, trots alle bemoeiïngen van overheid en partikulieren: een zachtzinnig, zielig drama. Door ijverig toedoen van een journalist komen de ‘gesplitste draden’ dan weer naar behoren samen. Dit alles gezegd door een schrijver, die de mensen droogjes een tikje op de hak neemt.
Bt.
| |
De Grote Zomer, door A.M. de jong. N.V. Em. Querido's U.M., Amsterdam. Tweede druk.
Er is aan dit boek geen kop en staart. De grote zomer krijgt een besnoeide plaats en de vlag dekt niet de lading. Zodat architektuur hier niet te zoeken valt. Maar anderzijds
| |
| |
houdt de schrijver meeslepend bezig. Hij beschrijft niet bepaald plasties, maar het lééft. En als ik daarover na ga denken, weet ik niet wat beter is. Daarbij zijn het geheel en de onderdeelen zo menselik, als het leven maar menselik kan zijn. De psychologie is dus zeer zuiver; A.M. de Jong staat hier simpatiek voor ogen. Maar beter dan op zijn vertelkunst in te gaan lijkt het me, om het tema van het boek te bezien: de verhouding van de mens en zijn omgeving tot God. Alles bij alles dunkt mij dit verhaal daarin positief, maar gevangen tussen twee polen: een woord van Flierefluiter tot Merijntje: ‘Kon ik maar een vrome en blijde heiden van je maken!’ en een gedachte van Merijntje: ‘Tussen de donkere aarde en de beroofde hemel dwaalde zijn verbijstering.’ Die hemel blijkt beroofd door benepen-christelijke opvattingen, die het christelike vermoorden. Er wordt geen schoon beeld van dat christendom opgehangen en dat is heel goed. Maar even klaar en eenvoudig-weg als A.M. de Jong's geprakkizeer is het onmismaakte christendom. Echter: de schrijver haalt alle eigengeschapen goden uit de hemel weg en geeft er de echte niet voor in de plaats. Dekt hij zich hier met Merijntje, die niets overhoudt dan de natuurkreet: moeder? God is ontzagliker dan die van Flierefluiter en onzegbaar schoner dan die van Pastoor Ramakers. Het is ook dezelfde die gezegd heeft: ‘lk zal niet onschuldig houden, die Mijn naam ijdellik gebruikt’. Dit misbruik heeft me tot in de persoon van de schrijver zeer gehinderd. Overigens: als er wat meer Merijntjes waren, was onze samenleving een stuk gezonder.
Bt.
| |
Vader, door J.P. Zoomers-Vermeer. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf N.V. 1935.
In dit boek treden twee personen op de voorgrond, de vader en het kind. Het kind is een aardig, verstandig jongetje van een jaar of vier, vijf, maar de hoofdpersoon is helaas de vader. Helaas...... want het is niet goed drie honderd bladzijden te besteden aan de beschrijving van twee jaar uit het leven van zulk een mens.
Een slappeling in ieder opzicht, leugenachtig en laf, een mens, die niet lief kan hebben, die onbewogen blijft als zijn vrouw en later zijn moeder, sterft; die zijn jongste kind verkwanselt voor f100. - en later, als het oudste hem te lastig wordt, zonder enig verdriet, zonder zelfs te weten, waar het in huis komt, ook van dit kind voorgoed afstand doet. Een man, die niet wil werken, die, als er zich een gevaarloze gelegenheid aanbiedt, een dief wordt en aan het slot van het boek, op zijn dertigste jaar, trouwt met een weduwe van acht en zestig, die er warmpjes in zit.
In dit wezen is niets menselijks te ontdekken: goed voer, een warme stal, luieren en uitgaan, dat vormt zijn leven en zijn geluk. De schrijfster stelt hem ons voor, als een mens zonder gedachten, zonder gevoelens, zonder strijd en zonder leed; kortom zonder al datgene, wat een schepsel tot mens maakt. Men kan dezen man niet eens slecht noemen, hij is te willoos en te slap om slecht te kunnen zijn. Hij is niet iemand om te haten, of om medelijden voor te gevoelen; hij is erger dan het ergste, hij is niets, een weke, glibberige substantie, zonder vaste vorm en zonder kern.
Misschien bestaan er zulke mensen, de wereld is groot. Maar wie in hen gelooft, moet het geloof aan de Goddelijke vonk, die zelfs nog gloeit in de duisterste ziel, wel verloren hebben. Veel had de schrijfster ons niet hoeven geven, al was het alleen maar geweest een gevoel van genegenheid voor den kleinen, aanhankelijken jongen, die zo roerend aan dezen man, aan ‘vader’ hangt, die zo hoog opziet tegen zijn talent als muzikant, liedjeszanger en kladschilder en zo pijnlijk gehoorzaam is, om toch vooral steeds met vader mee te mogen trekken op zijn zwerftochten door het land. Maar neen, als hij het kind ten slotte achterlaat bij mensen, die pleegouders voor hem weten, voelt hij zich enkel opgelucht van deze ‘last’ bevrijd te zijn. Een arm boek.
W.S.
| |
| |
| |
‘De vierde koning, een vertelsel voor mijn kinderen’, door Gerard Walschap. Teekeningen van Edgar Tijtgat. Nijgh & van Ditmar, Rotterdam.
De vierde koning is een legendarische figuur. Hij ziet, evenals de drie (?) Oostersche wijzen, waarvan de bijbel gewag maakt, de Ster, die de geboorte van het Christuskind aankondigt en gaat er terstond op uit om dit te zoeken. Op humoristische wijze doet de schrijver verslag van de wederwaardigheden, die de vierde koning, een goedmoedige reus, op zijn reis ondervindt. Hoe hij de zaak in zijn voortvarendheid verkeerd aanpakt en ten slotte een bezembinderskind mee naar huis neemt in de waan, dat hij den zoon van God gevonden heeft. Het bezembinderskind, groot geworden, neemt bezit van den troon en sneuvelt, wanneer hij zich geroepen voelt de landen van de drie koningen te veroveren. Een amusant verhaal te schrijven naar aanleiding van een bijbelsch motief is een hachelijke onderneming. Vooral wanneer er sprake is van lectuur voor de jeugd! Het lijkt ons verkieselijker het kind enkel het Kerstverhaal te geven met dezelfde schoone soberheid, waarmee het ons in den bijbel verteld wordt. Het kind transponeert toch al zoo vaak gemakshalve het verhevene naar het huiselijke. Er zijn anecdotes genoeg in omloop, waaruit dit blijkt. Welk een verwarde voorstelling moet het krijgen van de Kerstgebeurtenis, wanneer wij het naast het Kerstverhaal vertelsels geven als dit van den vierden koning, waarin de Oostersche vorsten worden voorgesteld als vroolijke Vlaamsche kerels? Als ‘verhaal’ is ‘De vierde koning’ van een naïve geestigheid, die zeker bewonderaars vinden zal. De beschrijvingen zijn suggestief. Wij denken aan den kindermoord te Bethlehem. Het boek lijkt ons meer geschikt voor volwassenen. Wie zal de bladzij's, waarop Herodes' wreedheid en ziekte worden beschreven, graag aan zijn kinderen voorlezen? Wij kunnen ons voorstellen, dat dit boek in kringen, waar men een soepeler houding tegenover het bijbelsche verhaal pleegt aan te nemen, zeer gewaardeerd en genoten zal worden.
J.K.-S.
| |
Hugo Wolf. Mensch en componist, door Hennie Schouten. H.J. Paris, Amsterdam. 1935.
Het getuigt wel voor de groeiende belangstelling voor Hugo Wolf en zijn kunst, dat ons thans een boek aangeboden wordt waarvan de schrijver zijn taak beperkte tot de teekening van de psychologische karaktertrekken van den componist, en het merkwaardige verband tusschen deze eigenschappen en Wolf's muziek. Het was Hennie Schouten's bedoeling niet een biografie te geven, doch hij bepaalde zijn aandacht tot de groote conflicten die voortsproten uit Wolf's eigenaardige aanleg, die zijn leven tot een schier ondraaglijke last maakte.
Toen Wolf in 1870 - op tienjarigen leeftijd - leerling werd van het gymnasium te Graz, openbaarden zijn opstandige eigenschappen zich voor het eerst. Zijn onbeteugelbare fantazie bracht hem in opstand tegen de ijzeren discipline van het schoolleven, een opstand die tenslotte, nadat hij nog het gymnasium te Lavanttal en dat te Marburg bezocht had, zoo groot werd dat zijn dorst naar het zich kunnen uitleven in de muziek Wolf er toe bracht de wetenschappelijke loopbaan, waartoe zijn vader hem voorbestemd had, te verwisselen met een muzikale. Doch ook het conservatorium (te Weenen) stelde hem heftig te leur: ook hier ijzeren discipline en niemand die bijzondere belangstelling voor de composities van den jongeman had. Toen Wolf na anderhalf jaar de ‘muziekkazerne’ de rug toekeerde, was hij geheel op zichzelf aangewezen en had de leeraren van het conservatorium - vooraanstaande en invloedrijke musici - allen tegen zich in het harnas gejaagd. Lichamelijk was Wolf normaal ontwikkeld en kerngezond, doch hij bezat een uiterst gevoelig zenuwgestel, dat veroorzaakt werd door zijn fijn besnaarde psyche. 's Nachts kon het minste gerucht hem van de slaap berooven; huichelachtigheid van menschen waar- | |
| |
mee hij in aanraking kwam, onwaarachtigheid in de handelingen van kunstenaars en vooral van musici, konden hem razend maken. Een evenwicht te vinden tusschen zijn heftig temperament en zijn zoozeer kwetsbare psyche was Hugo Wolf niet gegeven, en daardoor werd zijn leven één groote ramp, waar een einde aan kwam in de Niederösterreichische Landesirrenanstalt (1898).
Wolf's conflicten met het leven en de wereld om hem heen, vormen, zooals gezegd, het onderwerp van Hennie Schouten's nieuwe boek; zijn beschouwingen en conclusies zijn voor hen, die persoonlijk met Wolf's muziek in aanraking komen, zeker van veel waarde. Zoo zal b.v. het hoofdstuk dat Schouten wijdde aan de geestelijke verwantschap tusschen Wolf en de dichters wier liederen hij componeerde - het zijn er slechts een vijftal! - velen een dieper inzicht in de verheven schoonheden dezer kunst schenken, terwijl de, helaas weinig, analysen van liederen ongetwijfeld aansporend tot verdere bestudeering zullen werken op hen, wien Wolf's kunst nog geen persoonlijk bezit is geworden.
J.L.
| |
Op die spoor van die Gorilla, deur J.M. Friedenthal.
Die Getuie vir die verdediging deur Flaneur.
‘En hadde die liefde niet -’ Drama in vijf bedrijven, deur Eitemol. Nationale Pers beperk, Bloemfontein 1935.
De eerste van deze drie Afrikaanse uitgaven heeft na de jachtverhalen van Songiro heel weinig te zeggen. Ondanks de geweldige avonturen komen we nauwelijks onder de indruk. Dit boek heeft niets met literatuur te maken.
De titelvertelling van de tweede uitgave is een detective-story zonder detective, tenzij Ouma, die den moordenaar uitvindt, op die naam gesteld mocht zijn. Jaap Burger - alias Jaap Slaapkop - speelt in de tweede vertelling de voornaamste rol. Beide verhalen zijn zo ‘knus’ als men dat van een detective-verhaal niet zou durven verwachten. Toch - of daarom - aanbevolen.
‘En hadde die liefde niet’ werkt met zo sterke tegenstellingen, dat we er niet recht aanwillen. Er zijn wel ernstige pogingen in dit spel aanwijsbaar tot psychologische motivering, maar veel verder dan tot typen brengt de schrijver het niet. Overigens een vlot spel, dat de armoede wil demonstreren van een leven dat op succes is ingesteld. Een drama kunnen we het niet vinden; daarvoor mist de hoofdpersoon de grote eigenschappen. Ook het dramatisch slot - het sterven van de vrouw van den succesmens - doet ons niet bijzonder tragisch aan.
H. Sp.
| |
Rebecca, Bijbelspel in drie bedrijven, door D.A. Cramer-Schaap. Van Gorcum & Comp. N.V., Assen 1935.
Nòch wat hier bedrijven, nòch wat hier reien genoemd worden kunnen op die naam aanspraak maken.
‘Wat moeder je beveelt, heb jij je naar te schikken.’
Dit (on)zinnetje is voldoende tot typering van de taal.
Wat betreft het gebrek aan elementair denkvermogen alleen het volgende:
‘Komt Ezau thuis met wild, dan krijgt hij vader's zegen!
'k Doorzie het snode plan! Mij blijft niet veel verborgen!
Maar Jacob komt dit toe; daarvoor zal ik wel zorgen’.
Hoe iemand kan zorgen, dat een ander iets toekomt?
Dat er verder geen Oosterse sfeer in het Bijbelspel van Mevr. Cramer is, vinden we niet erg, wel dat er helemaal geen sfeer in is.
H. Sp.
| |
| |
| |
De Ontwikkeling der literatuur in Sowjet-Rusland, door Dr. K.F. Proost. Religieus Socialistische Vragen, V, No. 3/4. Van Loghum Slaterus, Arnhem.
Het ‘literair gezicht’ van Sowjet-Rusland lijkt bij een oppervlakkige beschouwing al even vreemd en chaotisch als het politieke en economische.
Dit is te begrijpen. Het geëxperimenteer tot in de meest bizarre excessen toe heeft groeven getrokken, die, ook op de meer ‘burgerlijke tronie’ van vandaag nog niet uitgewischt zijn.
Maar een metamorfose in enkele jaren tijds van een mensch met een ziel van ‘stoom, geperste lucht en electriciteit’ (Majakowski), van de ‘woordchemie van de ingenieurs der ziel’ tot het socialistisch realisme van ‘gewone’ menschen als Gorki c.s. is ook geen kleinigheid.
Toch is er na de velen die eraan mee hebben geboetseerd (futuristen, imaginisten, Serapionbroeders, Proletcult, VAPP, RAPP, enz. enz.) genoeg herkenbaars overgebleven.
Daarin is Dr Proost aan het ‘ordenen’ geweest en het resultaat van zijn werk heeft hij onder bovenstaande titel den Nederlandschen lezer aangeboden.
Daarmee heeft hij zich naar mijn meening verdienstelijk gemaakt.
Nu de werken van Sowjetschrijvers als Gorki, Gladkow, Ehrenburg, Iwanow, Osorgin, Scholochow, en van emigranten als Rachmanowa en Boenin steeds meer bekend worden is dit ‘een boekje dat in een behoefte voorziet’.
Bij de behandeling van de diverse boeken en schrijvers is de auteur van de stelling uitgegaan, dat in Rusland de literatuur in direct verband staat met de politieke en sociale gebeurtenissen van den dag.
De verdeeling die hij maakt klopt dan ook geheel op de verschillende ontwikkelingsstadia van de Sowjet-Unie: Oorlogscommunisme, Ontreddering, Nieuwe Economische Politiek (NEP) en Vijfjarenplan.
Daarbij wordt duidelijk aangetoond dat ‘de Russische literatuur midden in het groote maatschappelijke leven is gezet; zij heeft een dienende functie gekregen, zij is gekomen in de groote samenhang van het geheel’ (pag. 161).
Gevolg: Zij vertoont bijna alle goede en kwade eigenschappen van het systeem, waarin zij die functie vervult.
Door dit nauwe verband moet de politieke en sociale overtuiging onvermijdelijk in de waardeering meespreken.
Dit blijkt ook wel eenigszins uit het werk van Dr Proost en de gebruiker dient daarmee rekening te houden.
Zijn taxaties zijn weleens aan de hooge kant en of de conclusies, die hij in zijn ‘Slotsom’ trekt geheel kloppen op de huidige Russische literatuur waag ik vooralsnog te betwijfelen. Niettemin bezit de Sowjet-Unie kunstwerken genoeg, die alle gefabriceerde formules en begrenzingen doorbreken, en die iets hebben gegrepen dat van alle tijden en van alle menschen is. Voor het overige geeft zij aanleiding genoeg tot sociale bezinning, ook ten opzichte van de verhouding literatuur - maatschappij.
Dat het werk van Dr Proost mede tot deze bezinning aanspoort vergroot de verdienste. Enkele korte hoofdstukken over het tooneel, de jeugdlectuur en de emigranten-literatuur completeeren het boekje.
v. R.
|
|