Opwaartsche Wegen. Jaargang 14
(1936-1937)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Aanteekeningen bij de Maris-tentoonstellingDe visie op het landschap, door Jacob en Willem Maris tot uitdrukking gebracht, is ons niet alleen zeer gewoon en vertrouwd geworden, maar zelfs door hun tot heden voortbestaande, talrijke navolgers wel eenigszins in discrediet gebracht. Daarom juist is het goed, dat de thans aangerichte tentoonstelling gelegenheid biedt om tot de oorsprongen der vernieuwing van onze schilderkunst in de tweede helft der vorige eeuw terug te gaan. Want daar, en niet in wat door anderen gedurende latere decenniën in dien geest min of meer verdienstelijk gewrocht werd, ligt de grootste kracht van deze beweging. Het werk dezer schilders wordt meestal gerekend tot het impressionisme. Maar deze naam past toch eigenlijk voornamelijk voor Willem Maris. Zijn bekende uitspraak; ‘Ik ben geen schilder van koeien, maar van licht’ kan dit staven. Maar het feit, dat zijn beide broers meer dan impressionisten waren, doet ons hun waarde ook hooger stellen. Het bruinachtig-rose van sommige zijner doeken (of kan de tijd van invloed op de kleur geweest zijn?) met koeien in een weiland, de soms wel te wilde en met bravoure geschilderde, lichtvangende rietbosschen en bebladerde struiken houden het op den duur minder goed uit tegenover de klare wijdheid en wijsheid van Jacob en de onaardsche, maar tegelijk dieper aardsche krachten openbarende, droomen van Matthijs. Een van de grootste verdiensten van Jacob en Willem is zeker wel, dat zij het Hollandsch landschap herontdekt hebben. Vooral Jacob Maris heeft als geen ander de ruimte en de fijne nuancen van licht en lucht in dit land begrepen. En men kan veilig zeggen, dat deze visie der Haagsche School tot heden toe niet overwonnen is, zoo diepgaand heeft hij de mogelijkheden daarin doorproefd en in zijn doeken verwerkelijkt. Want de Hollandsche landschapschilders van thans zoeken bijna alle hun motieven in het buitenland onder een helderder en strakker zon en in een minder subtiel geschakeerd licht. En ik geloof niet, dat men voorloopig een derde, weer andere, maar even monumentale Nederlandsche landschapsverbeelding kan verwachten na die van de 17e en de 19e eeuw. Voor den kunsthistoricus zal het zeker van belang zijn de ontwikkeling, het experimenteeren en de wederzijdsche beïnvloeding der drie broers na te speuren. De tentoonstelling biedt hiertoe volop gelegenheid en bevat zelfs meer dan één stuk, dat slechts als curiosum te beschouwen is, maar voor het wezenlijke van hun kunst niet zoo veel te beteekenen heeft (b.v. een copie naar Veronese's ‘Maria met het kind Jezus’, naar | |
[pagina 19]
| |
Rubens' ‘Venus en Adonis’ door Jacob, en andere vroege teekeningen en schilderijen). Als ik tusschen de drie broers moest kiezen, zou ik zeker Matthijs het hoogst stellen, maar dan toch niet zoo heel ver daarna Jacob noemen. Van hoeveel beteekenis de kunst van Willem echter ook moge geweest zijn, men kan hem toch moeilijk ‘grootsch van visie en monumentaal in zijn verwezenlijkingen’ noemen, zooals Dr. Knuttel doet in de inleiding tot de catalogus der door hem met zooveel ijver en liefde samengebrachte tentoonstelling. Willem Maris is een knap en durvend virtuoos, een geestig verteller en een scherp, ofschoon tamelijk eenzijdig waarnemer, blijkens zijn te talrijke stukken met eenden langs den slootkant en vee in de weide. En in die werken, waarin hij het dichtst komt bij de grootsche, synthetische wijze van zien, welke de kracht van Jacob's kunst is, heeft hij zeker het meest bereikt. Maar om werkelijk van monumentaal te kunnen spreken, moet men toch bij de laatste zijn. In zijn werk is het impressionisme overwonnen. Steeds meer worden zijn levende kleuren helder en ijl, hoewel zonder eenige verschralende abstractie, immaterieel en van een zeer verfijnde tonaliteit. In zijn, uit het materiaal zijner schetsen zelf gecomponeerde, stadsgezichten en landschappen heeft hij de Hollandsche atmosfeer op een Hollandsche wijze begrepen, wat duidelijk blijkt door daarmee te vergelijken hoe Fransche impressionisten als Monet en later, Signac ditzelfde landschap zagen. In Maris' werk is niets uitbundigs, niets van klaterende effecten, maar een diepe wijsheid, verhevenheid en dramatische kracht, die door een tot het uiterste gebrachte atmosferische verfijning een wonder van gedragen dichterlijke schoonheid zijn geworden. Het is trouwens bekend, hoe hij daarbij wortelde in de Hollandsche traditie, hoeveel hij b.v. voor zijn stadsgezichten te danken heeft aan de Vermeer van het gezicht op Delft. Tenslotte dan nog Thijs Maris, de eenzame, dien de broers al vroeg als de knapste van hun drieën beschouwden, wiens droom het verst rijkte en wiens onvervuldheid het grootst bleef. Het is geen verklaring om te beweren, dat hij een idee-fixe volgde en dat zijn kunst een pathologisch geval werd, zooals de inleiding der catalogus doet. Heeft elke kunstenaar niet zijn idee-fixe, waardoor hij juist zijn hoogste hoogten kan bereiken? En ik wil dan maar niet eens van het pathologische spreken, dat men voor buitengewone kunstenaars zoo gaarne en gemakkelijk bij de hand pleegt te hebben.Ga naar voetnoot1) In vroegere werken moge zijn romantiek soms nog te Duitsch aandoen, nog iets te veel sentiment hebben, ook dan ligt er reeds een groote teederheid, een prille droomsfeer over zijn schilderijen en vooral ook in zijn aquarellen (die even als voor Jacob en de heele Haagsche School een vernieuwde en bij uitstek zich voor hun bedoelingen leenende uitdrukkingsmogelijkheid waren). Het aantal van zijn werken is niet groot op deze expositie, maar toch voldoende om bij benadering zijn ontwikkeling te volgen, al zouden wij, juist bij hem, die zooveel experimenteerde (vinden wij niet al cubistische tendenzen?) gaarne meer zien. Na een periode van een overigens onpathetische, maar soms wat tooneelmatige romantiek (maar hoe voornaam en fijnzinnig zijn dan reeds zijn portretten) schijnt zijn palet lichter te worden tot de open helderheid van het kind met de citroen, het prachtige doek in grijze, lichtblauwe en | |
[pagina 20]
| |
gele kleuren uit het Haagsche Gemeentemuseum. Daarna wordt de kleur zwaarder, in steeds meer omnevelde en aan de werkelijkheid geabstraheerde visioenen komt wat in hem leeft tot de grenzen van zijn uitdrukkingsmogelijkheid. Zwaar van zwoeging zijn deze droomen, de zeer dikke, bijna egale verfkorst en het jarenlange werken aan een stuk getuigen er van. De boomen van ‘Het betooverde woud’ doemen vaag en fantastisch voor onze turende blik op uit grijze en groenbruine nevelen; groote vrouwenfiguren maken zich nauwelijks los uit de van een rijk gevoel verzadigde schemering, waarin zij sluimeren. Een adem van elementair en geheimzinnig leven vaart door deze kleuren die haast niets meer dan rythmen zijn van een naar een zilverig paars neigend grijsen roodbruin. Het (veel vroegere) landschap ‘De vier molens’ biedt merkwaardig vergelijkingsmateriaal met de landschappen van Jaap Maris. Waar deze helder en open is, zelfs bij de fijne, grijze schemer der Hollandsche luchten, is Thijs' schilderij doordrenkt van een avondlijke weemoed, een donker zwijgen en wachten. En ook diens etsen: ‘Het betooverde kasteel’, ‘De kathedraal van Rouaan’, waarvan elke afdruk een andere staat is en dus opnieuw getuigt van zijn eeuwig zoekende en tastende droom, hebben die fijnheid in een net van lijnen en lijntjes, die iets tot uitdrukking brengt van wat deze aan alle realiteit ontzwervende geest in steeds subtieler schakeeringen trachtte te bereiken. En ook hierin was hij een meester.
G. KAMPHUIS. |
|