Opwaartsche Wegen. Jaargang 13(1935-1936)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 377] [p. 377] [Gedichten] Moederschap Jo Kalmijn-Spierenburg Dit is van 't nieuwe leven het beginnen: een zachte klop in ons, die langzaam sterker wordt, een teederheid, waardoor wij worden overstort en heel de wereld zouden kunnen minnen. Wij willen van wat schijn is los geraken en ons bezinnen op die wonderlijke staat. Er is een milde ernst, die ons geen uur verlaat, hetzij wij slapen of hetzij wij waken. Wij willen dagelijks ons wezen keeren tot alles wat waarachtig is en sterk en goed, om 't leven, dat nog slaapt, op 't rhytme van ons bloed niet eer 't ontwaakt te schaden of te deeren. Er is een warmte in ons hart en oogen. Er is een innigheid in ons beschroomd gebaar. Dit is geluk, maar haast te vol voor ons, te zwaar. Wij zijn beschaamd, dat wij dit dragen mogen. [pagina 378] [p. 378] Lampion Jo Kalmijn-Spierenburg Toen eindelijk de schemer kwam is zij haar dunne steel ontbloeid. Ze werd doorzichtig en doorgloeid van hare wiegelende vlam. Zij hing - een transparant kleinood - teer boven het verrukte kind te schommelen op de avondwind, fantastisch en oranjerood. Zij deinde, broos en brekelijk, en simpel, zonder smuk of sier, een kostbaarheid van goudpapier, een wonder en een lief geluk. [pagina 379] [p. 379] Kooivogeltje Jo Kalmijn-Spierenburg Hij wordt zachtzinnig en tevreden. Het is voorbij en lang geleden, dat hij hoog in de boomen zong. Hij danst geduldig heen en weder en dwingt zijn snelheid steeds gereeder tot de altijd eendre kleine sprong. Hij went en waant de vrijheid leugen. Er blijft hem enkel vaag nog heugen een onuitsprekelijk geluk. Maar als zijn kleine hart bevangen wordt van een wonderlijk verlangen zingt hij zijn heimwee dapper stuk, zingt hij, gespannen en verloren, dat allen, die hem zingen hooren, verwonderd luistren naar die wijs, zingt hij, dat hem het lied verdwaze en hij in sidderende ekstase vindt het verloren paradijs. [pagina 380] [p. 380] Een kerkhof Jo Kalmijn-Spierenburg Ik weet een kerkhof in een hoog, ijl bosch. De kronen wieglen boven strakke masten. De specht klopt rhytmisch aan de grijze basten en hamert de metalen echo's los. Een wild konijn vlucht langs het rasterwerk. Het zachte pad buigt langs de witte steenen. Een liefelijke plaats voor wie wil weenen...... Naïve tuinen sieren zerk bij zerk. De boomen murmelen. Er is altijd wind en beven in de wemelende kronen. De zon legt op de zerken haar schablonen. Een moeder, een geliefde, een kind...... Wie hier zijn liefste doode heeft beschreid heeft van zijn smart de bitterheid verloren. Het hoog geruisch vervult voortaan zijn ooren. Er is geen grens: de tijd is eeuwigheid. Vorige Volgende