Opwaartsche Wegen. Jaargang 13(1935-1936)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 309] [p. 309] Het kerstfeest van den verlorene Tom Meijneke Het is al laat. Schuw schuift hij langs de stille straat bij 't zwakke licht van sterren en lantarens. Wie is er die hem thuis verwacht zoo laat nog, dezen stillen heil'gen nacht. Hij heeft gestreden en d'overwinning niet gekend, en langzaam heeft hij zich aan dezen staat gewend, heel langzaam is zijn droef verdriet gesleten. Totdat in zijn staag afgestompte ziel de laatste snaar sprong en de spanning viel van zijn zoo zeer fragiel geweten. Afwezig staart hij even naar het stergewemel; (Bracht niet een ster drie wijzen tot den Heer?) Hij trekt een streep - denkbeeldig - aan den hemel, over twee sterren van den Grooten Beer, en denkt: ‘Men vindt zoo steeds de Poolster weer’. Hij strijkt door zijn verwarde haren, als om zijn wild verwarde denken te bedaren, gaat dan met wankele schreden voort: Misschien komt hij zoo toch nog aan de Hemelpoort. En voor zijn geest ziet hij den Goeden Herder, Die Zich ontfermde over 'n dwalend lam; hij had gedacht dat Hij voor hem ook kwam. Steeds vager ziet hij Hem...... steeds verder...... Hij legt met een nerveus vermoeid gebaar zijn mag're hand over zijn brandende oogen, waar een felle strijd nog laait; vergeefsche strijd, waarin zoo menig leven traag verslijt. En als hij eindelijk bereikt de donkre gracht, voelt hij om zijn van koorts verhitte huid, waar 't laatste leven vloeit de poriën uit, de kille streeling van den stillen, heilgen nacht. Vorige Volgende