Opwaartsche Wegen. Jaargang 13(1935-1936)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 289] [p. 289] Vuurpijlen C. Vermeer De pijlen van 't verrukt verlangen Gaan vurig tot de sterren op, Buigen wat af, blijven wat hangen, En springen open als een rijpe knop; En keeren, bonte sterrevonken, Als glanzende edelsteenen tot ons neer, Statig en stil. Maar, uitgeblonken, Dooft hen de nacht; er is niets meer. 't Hart spant de boog; de pijlen zingen, Suizend de lucht in, verlangens lied, Of zij het hooge, het eeuwige vingen. En zij bezwijken, zij breken; er vliet Uit hen een droomstoet van glanzende dingen, Maar zij zijn 't eigne, en 't Andere niet. Vorige Volgende