Opwaartsche Wegen. Jaargang 13(1935-1936)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 241] [p. 241] Gebed Annie J.M. de Vries Wij weten wel, wat wij U moeten vragen: Verlangen en verlangen, altijd weer, Opdat wij elken nacht en alle dagen Brandend verbeiden, God, Uw wederkeer. Wij weten wel, wat wij U moeten vragen: Een liefde mateloos, die zonder U Niet leven kan, maar Uw banier wil dragen, Staag biddend één gebed: Ach, kwaamt Gij nu! Wij weten wel, dat onzen zwaren honger En fellen dorst Gij stilt en lescht voor goed, Dat Gij den wind zendt en de vuur'ge tongen, Dat onze lafheid Gij verkeert in moed, Maar, Heer! wij willen niet geheel gelooven, En Satan scheldt Uw zachte juk een last, En onze zelfzucht wil te gaarne dooven De bleeke liefdevlam: houd Gij ons vast! [pagina 242] [p. 242] Sotto voce Annie J.M. de Vries In eenvoudigheid zijt gij gekomen. Nog in schromen Aarzelden uw schreden, maar uw oogen Waren wetend reeds en ingetogen, En in ingekeerdheid zweeg uw mond. Vanwaar komt uw stille gang getreden? Donk're beden Heffen avondboomen naar den hemel En een weerglans van den gulden schemer Licht om u: een schijnsel mat en blond. Vraag ik u muziek der serafijnen, De refreinen Van den lentewind, het vederlichte Tripp'len van den regen, de gezichten Van de bloemen in den ochtendstond? Weet gij dit, of and're vreemde dingen: 't Smartezingen Van den nacht, het bitter zich verteren In een pijn van eindeloos ontberen, Tusschen leed en ziel 't geheim verbond? - Aan den hemel gaat het laatste schijnen. Traag verdwijnen, Zwarter staan de boomen, en de weiden Dampen - in uw oogen brandt het lijden En uw lippen vormen smal een wond. Vorige Volgende