Puntjes bij paaltjes
B. van Noort
Het ‘maar’ bij Bartje.
Met grote belangstelling hebben we gewacht op de ontvangst bij 't publiek van 't debuut van Anne de Vries. En...... de schr. heeft geen klagen, z'n boek is een schlager geworden, de meest neutrale en niet-literaire bladen kondigen het aan als een meesterwerk. De Chr. pers is al even enthousiast...... alleen komt hier en daar een ‘maar’ te voorschijn. Over dat ‘maar’, die reserve in de toejuiching, moet iets gezegd worden, vooral als die reserve leidt tot een daarop volgende totale afwijzing van het boek.
Wat is 't geval? De Vries vertelt van een zeer slordig kerkelijk meeleven in 't gezin van Bartje's vader. Slordig van beide kanten, van de kant van 't gezin en van de kant van de kerk. Feitelijk bemerken we weinig van de kerk in 't boek, er worden geen pogingen aangewend om dit gezin te trekken...... tot opeens een ouderling verschijnt die vader Bartels werk belooft als hij z'n kinderen afneemt van de school, waarop ze met genoegen zijn en ze stuurt naar de Gereformeerde school, welke school versterking van 't leerlingenaantal nodig heeft wil er geen lid van 't personeel ontslagen worden. Dit feit uit 't verhaal heeft 't misnoegen opgewekt van sommige recensenten. Het ‘Calvinistisch Weekblad’ van 5 Juli '35 noemt dit gegeven een ‘onwerkelijk beeld’. De recensent acht de voorstelling der feiten ‘onwerkelijk, niet-bestaanbaar’. Nog feller van toon is de recensie van G. in 't ‘Leidersblad’ (voor Geref. Knapenen Meisjesvereen.) van Juni '35. Daar staat: ‘Ik vind het een deprimeerend boek. De geschiedenis van een arbeidersgezin, waarin de opbeurende kracht des geloofs wordt gemist...... 't is alles even triest en droef. Misschien komt het zoo in de praktijk voor; ik hoop en geloof van neen! Maar 't geheele geestelijk en kerkelijk leven wordt hier tot een walging gemaakt. En die walgelijke menschen zijn dan speciaal Gereformeerd’. Vooral dat laatste zinnetje wekt sterk de mening, dat, indien de personen uit ‘Bartje’, Hervormd of Luthers geweest zouden zijn, dat dan de recensent 't boek met genoegen zou hebben gelezen.
De heer G. geeft een recensie die geen recensie is; van bouw, stijl enz. zegt hij niets, misschien is hij daar ook te ondeskundig voor, maar alleen uit hij z'n afkeer omdat leden van z ij n kerk niet op z'n fraaist uitgebeeld zijn. De Vries valt echter geen kerk aan, maar geeft een situatie waarin mensen die tot een bepaalde kerk gerekend worden, geen mooie rol spelen.
Als de heer G. het voor 't zeggen had zouden we alleen romans krijgen, die ons aangenaam aandeden, die ons een zelfvoldaan gevoel gaven, zoiets als: ‘Wat doet onze partij, groep of kerk 't toch goed!’ Is daar de roman voor, laat staan of dit gevoel Christelijk