Opwaartsche Wegen. Jaargang 13
(1935-1936)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
Zo is het levenGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 204]
| |
verrukking of in opstand brengt. De tendens mag er natuurlijk nooit duimen-dik op liggen. Welnu, Anne de Vries treft het verwijt niet, dat hij grove handwijzers zet in allerlei gebieden, waar hijzelf het spoor bijster is. Hij geeft het leven-zelf ons als geleider mee, hij laat ons door Bartje's bril kijken, al wisselt hij hem wel eens voor zijn eigen kijker, terwille van het uitzicht - maar het ding is niet moeilijker te hanteren dan een ‘so easy’. Ik zal niet proberen in een omschrijving een nadere waardering of indruk te geven van het fijnzinnig conterfeitsel van het jongetje Bartje. Ofschoon hij de hoofdfiguur is, is het zelfs de vraag, of hij de aandacht zo sterk trekt, dat onze blikken achteloos heenglijden over de entourage van zijn beeltenis, over de achtergrond waaruit hij naar voren komt. Ik zelf heb een sterker indruk overgehouden van die dingen waarmee hier de sfeer rondom dit jongensportret werd geschapen, dan van het gebaar en de gelaatsexpressie van de gestalte op de voorgrond. Meer dan het landschap - ofschoon dit ook een goede omtrek heeft - valt op: het gezin zoals het binnen het interieur van de woning verkeert, hun levenslot. Vader Bartels is boerenarbeider. Hij is geen uitzonderingsmens, maar eentje van het slag, zoals wij ons gemeenlijk boerenarbeiders voorstellen: onder de doem van het zware werk, dat lang en moeizaam wordt overeenkomstig de duur en de hevigheid der seizoenen. Een werkslaaf, die thuis zijn opstandigheid lucht en wreekt, die bij den boer zijn chagrijn verbijt. In huis gedraagt hij zich volgens zijn teugelloze nukken, op het werk naar de aard van den onderworpeling. Hij vloekt, drinkt en zwaait de ‘klabatse’, en moeder behandelt hij niet zachtzinnig. Als je haar geloven mag, dan slaat hij meestentijds maar op onverantwoordelijke manier met haar lijf en leven om. Het laat zich raden, tot welk een sloof vrouw Bartels vervalt. Ze wordt minder ontzien dan een beest, wanneer het zijn ‘zware tijd’ heeft. Zij moet zich vergenoegen met de restjes, de kostwinner krijgt de beste brokken. Als Bartje levenswijs begint te worden, dan schat hij vader ongeveer op die wijze. Moeder komt in die dagen bij hem in aanzien, omdat zij omgeven is door ‘het geheim’. Voor haarzelf werd dit door ervaring reeds nuchtere, dreigende realiteit. Lammechien vertegenwoordigt het proletarische type, dat zo zoetjes aan genoeg krijgt van de armoed. Zij weet wel andere pleiziertjes, wat opschik en af en toe een vrijer met losse handen. Tenslotte loopt ze natuurlijk tegen de lamp. Dan hebben we Arie nog, de stotteraar, de verschoppeling, die van pure eenzaamheid in het avontuur verdwaalt, misdadig wordt en op 't eind in het tuchthuis meer vrede heeft dan thuis. Het noodlot wijzigt de omstandigheden als volgt: Ze moeten eerst bijna uit het huis weg, omdat het in de verkoping komt. Nog een kleine tijd hebben ze echter geluk, omdat de boer die de woning koopt, meteen vader mee overneemt als knecht. Dit geluk bergt echter het ongeluk. Die boer, een Groninger, kijkt zijn arbeiders met de hakken nog niet aan. Bartels is bang voor hem. Maar op een dag als een vrijer van Lammechien hem werk in de stad voorgespiegeld heeft, geeft hij in overmoed zijn baas een grote mond, als de boer over een jongensstreek van Bartje komt rechten. Dan staan ze op de keien. Volgt: het verblijf in de Lange-Jammer, een buurtje waar het uitschot huist. Onder deze vernedering, de armoe en de treiterende werkloosheid steekt allerlei slechtigheid | |
[pagina 205]
| |
uit verweer de kop op. Tot er een ouderling van de Gereformeerde kerk verschijnt, die Bartels, op voorwaarde dat hij zijn kinderen van de Hervormde school afneemt en naar de Gereformeerde stuurt, en dan ook trouw te kerk komt - aan werk helpt. Ze wonen dan weer in een wit huisje op de hei, maar ze zijn er nog niet, pas op. Van louter uitputting bezwijkt moeder voorgoed. De dominee kan haar niet bijstaan. Opoe Tjobbe helpt haar dan toch uit de bedstee in de hemel. Daarna de begrafenis zonder veel omhaal, de korte, vreemde tijd van weduwnaarschap. Tot vader een grof ‘heidewief’ met vier lompe kinders er bij in haalt en pantoffelheld wordt. Het gezin stuift vervolgens spoedig naar alle windstreken uiteen. Onder dit alles is Bartje het pientere jochie, die helpt waar 't hem geraden schijnt, die zich achterbaks houdt als 't hem niet pluis lijkt. Het grote-mensen-gedoe vindt hij raadselachtig, het leven een moeras gelijk. Alleen de hemel dunkt hem geen bedrog. In God heeft hij meer vertrouwen dan zijn slag op slag onverhoorde gebedjes rechtvaardigen. Zo is het leven. Anne de Vries heeft niets verbloemd.
* * *
Wat is er toch in ‘Bartje’ dat maakt, dat de gedachten na het beëindigen van deze lectuur kwalijk tot rust komen? Wil dat zeggen, dat het boek in laatster instantie toch niet, of niet helemaal bevredigt? Is het mogelijk, dat na de confrontatie van de inhoud met het leven een volmondig ‘ja’ volgt, een volkomen waardering van deze open eerlijkheid tegenover het lot, en dat er toch nog een wens in een of ander opzicht overblijft? Het is mogelijk. En wel daarom, omdat er van een of andere oplossing: bijvoorbeeld van het conflict tussen het geestelijke en het stoffelijke - in ‘Bartje’ geen sprake is. De lezer mag zich afvragen, waarom er zelfs bijna geen uitzicht geopend wordt op zulk een oplossing. Hij mag daarbij de vraag stellen, of de schrijver zelf niet aan een mogelijkheid gelooft, die wijst in de richting van verzoening. In elk geval staat er achter het slot van deze geschiedenis een vraagteken, een onzekere toekomst, wijd en gevaarlijk als het moeras, waarin Bartje het pad zoekt naar het geluk. Bartje is op zijn quivive; hij weet maar al te goed, dat de vogel die voor zijn voeten vleugellam over de hei struikelt, hem voor de mal houdt, om zijn gedachten van de ware toestand af te leiden. Bartje kiest ‘eieren voor zijn geld’, het wisse voor het onwisse. Er is iets mistroostigs in, dat dit kind, hoewel dubbel en dwars gewaarschuwd, toch maar weer naar het gereedschap grijpen moet, waaraan al zijn leden zich krommen zullen tot er wellicht geen kracht meer is, en geen hoop. Waarom geen hoop? Wij moeten volkomen eerbiedigen, dat de auteur het kleine mensenkind van de Drentse hei niet op een of andere manier buiten de cirkelgang van zijn lotgenoten geleid heeft. Er schijnt geen ontkomen aan. Met deze fatale gedachte stelt hij de gemeenschap, waartoe hij zijn boek zendt, voor een vraag. En wel voor deze: of het niet waar is, dat het materieele tekort noodzakelijk een toestand schept, waarin de natuurlijke liefde verstikt, waaronder de geestelijke groei zelfs in de kiem armtierig en schraal blijft. Het meedogenloos realisme van den schrijver roept meer vragen wakker. Onder anderen: of wij, zo de dingen in deze tijd staan, zullen moeten vasthouden aan beweringen als | |
[pagina 206]
| |
zulke: dat een boerenarbeider tout court een boerenhond is, dat de boerenwerkgever zich doorgaans als een bullebak gedraagt, dat de kerk in de ergste maatschappelijke nood en de daarmee blijkbaar verbonden geestelijke achterlijkheid met haar bijstand tekort schiet, dat haar ambtsdragers dikwijls meer zaakbezorgers dan zielszorgers zijn. Het lijkt me toe, dat, wil het verweer recht van bestaan hebben, dat hier in ‘Bartje’ toch ook weer niet de al te bekende schema's vermeden zijn, er in de maatschappelijke verhoudingen nog wel een en ander gewijzigd zal moeten worden. Ik houd natuurlijk voor ogen, dat de levenswerkelijkheid in een boek door en in de verbeelding herschapen wordt, dat de schrijver de dingen naar eigen keur rangschikt, dat zijn wil beslist over de loop der gebeurtenissen; dat hij-zelf lotsbeschikker is, althans de machten stelt die de personen en voorvallen in zijn werk zullen regeren. Tenslotte: dat ook in zijn reconstructie van het leven tot uitdrukking komt, aan welke machten hij de sterkste invloed toekent, het sterkst gelooft wellicht. Bestaat er kans, dat dit realisme leidt tot een sceptische, vervolgens passieve, levenshouding? Dat zal daarvan afhangen, of iemand meent, dat wij willoos aan de overmacht van de natuur, of aan de invloeden van het milieu, aan onze zinnen en driften overgeleverd zijn; of dat men gelooft in een kracht, die deze doem doorbréken kan. Waarbij het natuurlijk niet genoeg is, eraan te gelóven, zonder dat stelselmatig verzet op te geven, waarmee alle inbreuk op onze houding afgewezen wordt. De inhoud van ‘Bartje’ wordt door twee stromen bevloeid: één, die tot bron heeft de aandachtige genegenheid voor het kind tijdens de periode van vorming in gezin en school; één, die ontspringt aan een speciaal georlënteerd, sociaal besef. Die tweede, donkere vloed beheerst het aspect van dit levensgebied vrij sterk. Om de schaduwen als het ware materieel nog tastbaarder te maken, hadden ze misschien over helderder licht getrokken moeten worden. Maar het zij zo. Dit is werk van bekwame hand; met een uiterst boeiende visie op het onderwerp. |
|