Opwaartsche Wegen. Jaargang 13
(1935-1936)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Friese kroniek 1933 en '34Het nieuwe testamentSedert Pinksteren 1933 kan iedere Fries een deel van het Godswoord lezen in zijn eigen taal! Dat is wel de grote gebeurtenis van deze twee jaren: wat eeuwenlang niet kon, wat vele geslachten niet mogelijk rekenden, is waarheid geworden: in de eigen, vertrouwde taal van het dagelijkse leven spreekt het Evangelie tot het Friese hart. Dat betekent dat Gods Woord zo dicht mogelijk aan dat hart wordt gebracht, opdat we er ons door laten oordelen in datzelfde leven. Is het te verwonderen dat velen met ontroering dit Gods geschenk in handen namen? Laat het een rijke winst mogen geven. Met de verschijning van deze vertaling, die door Dr. Wumkes werd verricht, had het Kristlik Selskip, dat in '33 zijn vijfentwintig-jarig bestaan herdacht, één van de opgaven die het zich gesteld had, en waarmee het vele jaren bezig was geweest, volbracht. Van meet af stelde deze vereniging zich immers ten doel de Friese taal te ‘heiligen’, d.w.z. niet louter het Fries voor allerhande volksgrappen te gebruiken, zoals toen veelal de gewoonte was, maar vooral te bezigen, en daardoor te wijden, voor de diepste gevoelens van de mens; dus allereerst in het religieuze leven, opdat daardoor de scheur die er liep door het leven, dat zich deels uitte in 't Fries, deels gebrekkig in een aangeleerde taal, geheeld zou worden. Wanneer men bedenkt dat de taal van grote invloed is op het voortgezette bewuste denken, dan kan men begrijpen dat het gebruiken van één taal voor gewone, dagelijkse dingen en een andere voor religieuze verhoudingen, 't godsdienstig leven scheef moet trekken. Daar reeds eerder een psalmberijming verscheen, en vele formulieren, benevens de Catechismus in het Fries uitkwamen, is 't houden van kerkdiensten in het Fries, zoals hier en daar weleens gebeurt, wel gemakkelijker geworden. Dat de kerk als instituut daar niet zo gauw toe zal overgaan, verwondert ons niet. Een traditie van vierhonderd jaar zal daarvoor gebroken moeten worden, en dat zegt wat in een kerk, waar elke traditie zo sterk is. Door de spreek- en preekdiensten buiten de kerk om zal het volk moeten gewonnen worden. Men zal moeten begrijpen dat men er recht op heeft, omdat het voor het zieleleven van de grootste waarde is, in de moedertaal het Evangelie te horen. Het woord: ‘hoe horen wij hun in eigen taal de grote werken Gods verkondigen,’ wijst gebiedend de weg, die ook de psychologie en ons hart als de beste prijzen, en die niet alleen voor de heidenen geldt, maar ook voor de Friezen. Is daarom van godsdienstig standpunt gezien de verschijning van het Nieuwe Testament toe te juichen, ook taalkundig gezien brengt deze gebeurtenis ons vooruit. Het lezen van de Bijbel is van grote invloed geweest op de Nederlandse taal; zo zal ook de Friese vertaling een bewarende en opbouwende kracht zijn voor het Fries. Het taalgevoel, dat nu door allerlei vreemde invloeden besmet en verzwakt wordt, zal er krachtiger door | |
[pagina 198]
| |
worden. Bovendien zal het ‘minderwaardigheidsstempel’, dat het Fries in veler ogen nog bezit, weer iets verbleken en daardoor zal het beter stand kunnen houden. Ondertussen is Dr. Wumkes begonnen met de vertaling van het Oude Testament. Wij hopen dat het geen 25 jaar meer duurt, eer we de gehele Bijbel in 't Fries bezitten. | |
Lof fen alle tiden. Fedde Schurer.Ga naar voetnoot1)Bij bovenstaand onderwerp sluit zich enigszins aan een bundel psalmen, gezangen en liederen door Fedde Schurer overgebracht. Het is de lof, die de gemeente van Christus van alle tijden haar Schepper en Verlosser heeft toegezongen. Het zijn welbekende psalmen en gezangen, die in de kerk en in het huisgezin aan het zondegevoel, de dankbaarheid en de toekomstverwachting uiting hebben gegeven. De gemeenschap en de eenling hebben hun geloof er in beleden. Het is een groot voorrecht, dat nu ook de Friese stem zich kan mengen in deze zang die van alle plaatsen is opgestegen. Schurer hield zich bij deze overzettingen zo dicht mogelijk aan de Hollandse tekst. Het eigenlijke van een lied is de sfeer die 't omgeeft en die werd door een dichte aansluiting aan de te vertalen tekst zo goed mogelijk behouden. Na ze eenmaal gelezen te hebben, zijn ze dan ook niemand vreemd meer. De overbrenging is goed geslaagd, overtreft soms het oorspronkelijk. Aan het huisgezin, de school en de vereniging nu de taak om deze liederen opnieuw tot een belijdenis te maken. Ter kennismaking druk ik hier af de eerste strofe van het Lutherlied, met zijn forse inzet; God is in heech en sterk kastiel,
In taflecht for dy 't lije.
Al wankt fordjêr fen fjûr en stiel
Syn macht scil ús bifrije.
Mei driginge en fortoan
Komt de âlde fijân oan;
Syn rissing gloedet read
Fen wredens, bloed en dead
Fen twang en tyrrannije.
| |
It anker. R.P. Sybesma.Ga naar voetnoot2)In Opw. Wegen VI p. 240vv. besprak ik van deze schrijver een bundel sonnetten die door hun beheerste vorm en strakke uitbeelding van de Friese natuur tot de beste behoren van onze letterkunde. Nu ligt voor me een bundel proza-schetsen. Als dichter heeft Sybesma de laatste jaren vrijwel gezwegen; hij heeft zijn proza, waarvan het ontstaan samenvalt met zijn sonnetten, verder ontwikkeld. In een sonnet dat als motto aan de bundel voorafgaat en de titel wil verklaren, schijnt de schrijver te zeggen, dat hij afstand doet van alle litteraire vormen en zich zo dicht mogelijk aansluit bij het volk: ‘het anker werpt hij uit in Friese grond, op Friese ree, | |
[pagina 199]
| |
waar hij veilig ligt tegen de stormen, en al wat hij op zijn reis naar vreemde streken heeft gewonnen moet overboord!’ Dus de Friese literatuur moet op eigen wegen zich verder ontwikkelen. En dat eigene moet het volk spreken van eigen strijd en moeiten, van liefde tot het werk dat de seizoenen de mens opleggen. - En zoo zien wij in deze verhalen meest kleine levens hun dagelijkse worsteling voeren. Geen strijd om wat men verheven noemt, maar de heel gewone worsteling om een eenvoudig, klein geluk, liefst op eigen erf gewonnen. We lezen van boeren en arbeiders, die door volharding en overleg hun bezit uitbreiden; van hun liefde tot het vee, een veulen of een enkele koe; en boven dit menselijk gebeuren, het bouwend of vernielend, vinden we de natuur, die deze mensenlevens meest een tragisch verloop geeft. Slechts een enkele weet zich door eigen geestkracht staande te houden. De taal van Sybesma sluit zich dicht aan bij de gesproken. Hij schrijft eigenlijk een gestileerde spreektaal en toch bijna zonder dialoog, daardoor weet hij 't kenmerkende van de Friese omgangstaal, die meer aanduidt dan ze zegt, te bewaren. Zo vinden wij hier volk, natuur en taal in innig verband, dit geeft aan deze bundel een rijk leven. Mijn bezwaar is dat de schrijver niet boven de natuur weet uit te komen en de genade niet de levensfataliteit breekt. | |
Sate Humalda. R. Brolsma.Ga naar voetnoot1)Ook op Brolsma heb ik in voorgaande kronieken al enige malen de aandacht gevestigd. In deze jaren kwam een nieuw werk van hem uit: Sate Humalda, dat al de deugden van zijn vorig bezit. Hij schetst ons hierin het leven van een boer uit de jaren van 1880, in Friesland bekend als zware crisis-jaren van de landbouw, jaren van snelle achteruit- en ondergang van menige boerenfamilie door de grote concurrentie van Amerika, jaren ook van de opkomende arbeidersbeweging. Ook de boer hier getekend gaat hard achteruit, wordt arbeider en visser, tenslotte komt hij in een achterbuurt van de stad terecht, waar hij, die de zee en het land heeft gekend, niet kan aarden. Zijn bloedverwanten trekken naar Amerika, maar zijn vrouw weigert haar familie te verlaten. Beiden lijden diep. Door een oude kennis geholpen, die dit zonder risico voor hem zelf kon doen, raakt Arjen Anema weer op een boerderijtje en met zwaar werken, veel ontbering, en geholpen door een opgaande tijd, komt hij er weer bovenop. Nu sluit hij, die in afzondering van de andere boeren had geleefd, zich aan bij de S.D.A.P., waar hij zonder enthousiasme door de arbeiders wordt ontvangen. Brolsma's kracht is het typeren van de mensen, en dat is ook hier weer uitstekend. De dialoog is voortreffelijk. Maar een gegeven als de eerste rode optocht naar Leeuwarden, ligt buiten zijn kunnen en aan de tekening daarvan waagt hij zich dan ook terecht niet. Een mooi boek, waard om gelezen te worden, vooral nu. | |
Fryske sketsen.Ga naar voetnoot2)De twee bovengenoemde schrijvers treffen we ook met nog tien andere aan in een bundel korte schetsen. Twaalf goede verhalen in één jaar zijn blijkbaar te veel gevergd, | |
[pagina 200]
| |
want ik moet bekennen dat er enkele onder zijn, die best gemist hadden kunnen worden, zoals die van Hero Cammingha, Fedde Schurer en B.S. Pollema. Onder de andere zou ik vooral de aandacht willen vestigen op Libbensjoun en Sang fen 'e sé, die mij het best voldeden. Het eerste tekent ons de milde liefde van een oude eenzame woonschuitbewoner voor zijn kleinzoontje en voor de vrijheid; 't tweede, het harde leven van een visser-jager-strandjutter, wiens zoon verdronk door de schuld van een concurrentberger; deze ‘moordenaar’ wordt vele jaren later door de oude man, zij 't met enig gewetensbezwaar, op 't slijkerige Wad in levensgevaar achtergelaten. Naast deze twee bevat het boek ook nog een goede schets van een ‘bakvis’, wel een van de moeilijkste soort mensen, die door hun eigenaardig karakter de naastbetrokkenen soms wanhopig maken, maar waarvan de tijd toch heel veel terecht brengt. | |
Hengist en horsa. S. Kloosterman.Ga naar voetnoot1)In dit verhaal wordt de sage van Hengist en Horsa, twee Friese koningszonen, die naar Engeland vluchtten, naverteld. De liefde speelt er een grote rol in en die is in de lyrische taal van de schrijfster goed weergegeven, maar daardoor ging de strakke stijl, vereist voor een sage, verloren. De inkleding is modern, de inhoud is niet van en voor deze tijd en dit geeft aan dit werk een tweeslachtig karakter | |
Toer en Tsjerke. E.B. Folkertsma.Ga naar voetnoot2)Een boek van deze schrijver is wel een kostelijk bezit. Zijn proza dat tot het beste behoort dat er in Friesland geschreven wordt, lag in allerlei tijdschriften verspreid. Voor een deel is het nu hier samengebracht en daardoor zijn we in de gelegenheid om opnieuw het klare oordeel, de indringende kennis van mens en volk, de gave menselijkheid, het diepe zondebesef en het sterke geloof van Folkertsma te bewonderen. Het werk bevat litteraire kritieken, essays over de taal- en volksbeweging en over andere onderwerpen, en litterair werk in meer engere zin. Toch is het geen mengelmoes, want het is uit één geest geschreven. Die geest benaderen we wellicht het gemakkelijkst van uit de titel ‘Toren en Kerk’. Op het Friese land ziet men overal de torens en kerken opstijgen. Vooral in het Noorden rijst de bekende steenklomp met zijn zadeldak omhoog. Bij die toren hoort de kerk. Samen beheersen ze het dorpsbeeld. De toren nu is voor de schrijver het symbool van het Fries-Germaanse leven: stoer, onwrikbaar en strevende naar het licht; daarnaast staat de kerk, die dit leven oordeelt, omdat in de kerk Christus heerst, Die alle leven oordeelt in zijn zonde, maar ook verlost. Zo worden ze samen het teken van de verbinding der twee krachten, die ons volk moeten beheersen. Als ik het beeld nog even mag voortzetten, zou ik willen zeggen, dat de schrijver de klok van de toren is, die met zijn metalen stem steeds weer zijn volksgenoten roept tot Christus. Wanneer men nu zou menen dat dit werk alleen koel en fors is, zou ik een verkeerde indruk hebben gevestigd. Want Folkertsma schrijft uit zijn hart; 't verstand zwijgt niet, tenslotte blijkt echter, dat bij alle dingen dit niet het laatste woord heeft, dat integendeel de uit- | |
[pagina 201]
| |
gangen van het leven uit 't hart zijn, en dit hart is moedig, maar ook teer. Het wijst op plichten en vraagt om rechten, maar voelt zich nietig en nutteloos tegenover de Almachtige. Omdat deze werker van deze geest is doortrokken, bewondert hij Augustinus en brengt diens Confessiones in het Fries over; vereert hij de profeet Bilderdijk, striemt hij de kerk om ze tot haar roeping aan te zetten, geselt hij de passiviteit der Friezen, legt hij heel het leven en de uitkomst van ons werk in de handen van God, bij Wie de uitslag veilig is. | |
Poezie.Vier bundels poëzie verschenen in deze tijd, waarvan we twee iets uitvoeriger willen bespreken. De eerste is die van J.H. Brouwer, die enige jaren geleden met de Gouden UreGa naar voetnoot1) kwam en nu ln string FersenGa naar voetnoot2) ons aanbiedt. De verscheidenheid is in deze bundel niet zo groot als in de vorige, die ook de neerslag was van een lange reeks jaren. We vinden hoofdzakelijk twee soorten verzen: natuur- en sociale lyriek. Een stille, intieme stemming, die naar het weemoedige trekt, is de grondtoon van het natuurvers; 't is, meest een klein geluk dat tot zingen drong; daarnaast zijn het de herfst, de wolken, het riet waar de zicht voor klaar ligt, de vallende kastanjes, die de dichter onder de indruk brengen van het vergankelijke en hem doen peinzen over de eeuwigheidswaarde van het leven. De sociale lyriek heeft een warme menselijke toon; ze geeft het leed van deze tijd geleden door de werkloze. De klank wordt niet bitter en scherp. Doordat de dichter G. Stuiveling in ‘Tijd en Taak’ een vertaling in het Nederlands gaf van een vers uit de bundel, kan ik U een proeve er van voorleggen met vertaling. Kastanjes.
In stille moarn en net it minst biwegen,
En net in stim dy troch de dize giet;
Allinne dript, út beammen lâns de wegen,
Yn 't giele leaf it treasteleaze liet.
It libben, yn al inger rounte sletten,
Ebbet en gliidt de rest yn, deade-stil.
Eft ek it bange bounzjen fen ús herten
Yn 't selde ritme sliepend stjerre scil?
De dize dript.... den, op 'e stille strjitte,
Knappe kastanjes en de frucht springt bleat.
Mocht sa ús siele út lichems hoalling sjitte
En glânsgjend iepenboarste yn 'e dead!
| |
[pagina 202]
| |
Vertaling:
De morgen stil, en zonder 't minst bewegen;
Er gaat geen stem zelfs door het nevelgrijs.
Alleen verdrupt, uit bomen langs de wegen,
In 't gele loof een troosteloze wijs.
Het leven, in al kleiner kring besloten,
Ebt en verglijdt tot dood-verstild bestaan.
Zal ook het bange bonzen onzer harten
In 't zelfde ritme slapend sterven gaan?
De nevel drupt...... dan, op de stille straten
Knappe kastanjes en de vrucht springt bloot.
Mocht zó de ziel uit lichaams huls ontschieten
En glanzend openbarsten in de dood.
Gelukkig verscheen in 1934 - eindelijk - ook een bundel van Gerben Brouwer, getiteld ‘Weagen’ (Golven).Ga naar voetnoot1) Lang hebben we moeten wachten voor de dichter ging bundelen, hoewel zijn verzen het zeer waard waren, om hun zuivere kunst, maar ook om hun inhoud: de worsteling van God met de mensenziel. Daarom vooral zijn we met dit werk zo ingenomen; met Fedde Schurer behoort Brouwer tot de dichters uit het Kristlik Frysk Selskip. Zijn verzen zijn van een sterk gevoel, dat door een mooi rhetorisch geluid wordt verklankt, dat me steeds weer bekoort. Naast deze staan ook andere in een meer ‘moderne’ vorm, waarin de dichter niet meer zingt, maar spreekt. Ze zijn van een latere datum en luiden misschien een nieuwe tijd in. Het beste van deze ‘moderne’ verzen is wel de ‘Danse Macabre’, waarin de optocht achter de dood in zijn verschrikkelijke realiteit en variatie scherp gezien is. Van de andere noem ik het ‘De Profundis’, waar de stem de klank krijgt van die der profeten en heel de wereld meeroept om verlossing. Minsken en fé!
Wâlden en marren! rop mei my d'lvige oan,
Wetters en wolkens! bring Him mijn klacht......
In een vorige kroniek wees ik al op de mooie Paas- en Hemelsvaartliederen. De vertalingen van psalm 27 en 68 staan hiermee op een lijn. Hoor van deze laatste de eerste twee regels: De Hear stiet op mei wrek en wea!
Syn grime brânt de himel rea!
en ge zult het met me eens zijn, dat we van deze dichter nog veel verwachten mogen.
Volledigheidshalve noem ik nog twee gedichtenbundels in '33 en '34 verschenen: Gedichten fen Rilke oerset fen O. Postma en Fersen fen P. v.d. Burg. Op twee andere werken, een litterair-historisch van Dr. Wumkus en een toneelstuk van Kalma, hoop ik binnenkort terug te komen. K.F. |
|