Werkgemeenschap
Redactie
Wat wij noodig hebben als kern van ons tijdschrift, is een werkgemeenschap. Een werkgemeenschap, waarbij redactie, medewerkers en lezers (elke categorie op hàre wijze) gelijkelijk intensief betrokken zijn. Het geestelijk fundament, waarop wij staan, maakt dit noodzakelijk. Ons tijdschrift heeft geen zin en kan zijn taak niet naar behooren vervulien, wanneer het beschouwd wordt als een soort oefenschool voor jeugdige litteraire acrobaten ‘van Christelijke huize’, gelijk dat heet. Met andere woorden: het is niet het doel van ‘Opwaartsche Wegen’ aan min of meer talentvolle jongeren de gelegenheid te geven hun artistieke eerzucht bot te vieren en te genieten van het plezier zich gedrukt te zien.
De redactie wenscht niet te worden vergeleken met een examencommissie en zij verlangt tot haar medewerkers niet in een verhouding van examinatoren en examinandi te staan, om er maar van te zwijgen, dat zij zich de lezers van haar tijdschrift zou denken als het spiegelbeeld van de zenuwachtige schare vrienden en verwanten, die met spanning de praestaties van hun pupillen tegemoet ziet.
Als dit de roeping van een Christelijk-litterair tijdschrift is, dan kan men gevoegelijk zeggen, dat het géén roeping heeft.
* * *
Wat de redactie van zichzelf meent te moeten verwachten, heeft zij in een reeks redactioneele artikelen, zoo goed haar dit mogelijk was, uiteengezet. Zij wil thans in het kort aangeven, wat zij op grond van het geestelijk fundament, waardoor ons tijdschrift gedragen wordt, van haar medewerkers en haar lezers verwacht.
Van haar medewerkers verwacht zij in de eerste plaats, dat zij, eer zij tot inzending van hun bijdragen besluiten, zich ernstig rekenschap geven van het litteraire èn van het geestelijke gehalte van hun werk. Door een grondige en moedige zelf-kritiek kunnen zij de redactie niet alleen veel moeite besparen, maar er ook toe medewerken, dat de wederzijdsche aandacht op het essentieele en principieele gericht blijft en zich niet behoeft te laten afleiden door allerlei in den grond der zaak onvruchtbare bijkomstigheden. Over het algemeen is in litterair opzicht het peil der inzendingen laag te noemen, lager dan noodzakelijk is, indien de medewerkers van te voren hun werk serieus zouden hebben getoetst. Fnuikender echter is, dat bij velen ook het allergeringste inzicht ontbreekt met betrekking tot het geestelijke gehalte van hun inzendingen.
Hoe vaak moeten wij ons niet afvragen: waarom zendt men ons dit werk toe? waarom zoekt men er plaats voor in een Christelijk-litterair tijdschrift? Beseft men dan niet, dat wij het recht hebben, ja zelfs de plicht, bij inzendingen voor ons tijdschrift naar diepere