Opwaartsche Wegen. Jaargang 13(1935-1936)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] De halte Joh. van Hulzen Ze knielen neer. Ze kennen deze halte, de oude kemelen der trage karavaan. Waar is de meester nu? Ze wachten zijn gestalte, die naast hen komen zal en zeggen: ‘'t Is gedaan voor deze dag’, en strelen zal de hoofden. Waarom toeft hij zo lang? Is dit dan niet het doel voor deze dag althans? - Geef, wat gij hun beloofde! - De weg was wit en hel, de dag was zwaar en zwoel. - Wat wacht hun nu en draalt met hen te laven? Is het de tijd van zijn gebed en wacht hun 't loon als 't licht verzonken is? Wat staart hij in de avond? Wat is er aan te zien! Het purper is niet schoon van zulk een dag! - Meester! gedenk uw gasten! Zijn zij uw een'ge niet? - [pagina 82] [p. 82] Hij wendt zich naar de bron en drenkt de kemelen en hij ontbindt de lasten en werpt ze in het zand, dat nagloeit in de zon. En één voor één noemt hij hen bij hun namen en streelt de koppen teer en glimlacht naar de stoet. - Dan spreidt hij 't bidkleed neer en knielt met hen te samen: de kemel naast zijn heer. Allah is groot en goed! - De meester rust. 't Is recht tot rust, mijn kemel! Wijd ligt de nacht om u, en wijd ligt de woestijn. Laat 't al nu henengaan, de sterren en de hemel...... Mijn hart, voor heden, laat het al geleden zijn. Te morgen zal 'k weer zien Uw bittere gestalte, mijn Meester, streng en goed! Bij dorre dageraad leg mij mijn lasten op, maar t' avond bij de halte lang mij Uw lafenis, Uw hand - en Uw gelaat! - Vorige Volgende