Puntjes bij paaltjes
B. Van Noort
Voor je uiting geeft aan je kwaadheid, moet je eerst het ‘Wilhelmus’ zingen, zei onze oude schoolmeester. Een wijze les, maar toch voor de praktijk niet erg geschikt.
't Is wel beter in zo'n geval niet dadelijk in je pen te klimmen en eens hoog van de toren te blazen. Dus wachtte ik deemoedig.
Maar nu ik weer, dus na bijna een week het Alg. Handelsblad van 9 Febr. j.l. onder ogen krijg, wordt er iets van die oude strijdlust weer wakker. En toch...... 't is beter niet te vechten, U kent het gezegde van die beroemde boter en die even-beroemde galg?
Maurits Uyldert bespreekt een heel stapeltje poëzie, o.a.: ‘Doodenboek’ van Willem de Mérode. Het is ‘eervol’ voor De Mérode dat z'n portret er bij mag staan. Uyldert debiteert dan dit moois: ‘Willen de Mérode behoort tot de groep dichters die zich als “Christelijk” beschouwd willen zien’. (De zetter lette nauwkeurig op de aanhalings-tekens bij Christelijk, die zet Uyldert er ook bij).
Wat zeg je nu dáarvan? Verder schrijft de recensent: ‘Ook richt de dichter zich in enkele verzen met een aanroep tot het Opperwezen’. Laten we nu dadelijk zeggen: Uyldert snapt niets van 't Christelijke, niets van De Mérode, niets van de z.g. groep dichters die hij creëert. Of bedoelt hij met ‘Christelijk’ iets anders dan wij met Christelijk? Je moet zo oppassen met die aanhalings-tekens.
De Mérode's vers heeft alleen waarde, niet omdat hij 't als Christelijk beschouwd wil zien, maar omdat dit dichterschap culmineert in de ware deemoed, in de volkomen overgave aan Christus. Maar dat gaat Uyldert boven 't befaamde petje. En als dit 't geval is, maakt hij op een andere tijd een recensie, waarin niets staat over 't boek dat hij bespreekt. Zie maar de ‘bespreking’ (excuus voor die naam) van Van Randwijk's bundel in Alg. Handelsbl. van 12 Jan. '35. Dat is een komieke recensie. Je kunt er de naam van elk boek boven plaatsen, en 't stukje blijft evengoed van kracht of beter: even slecht niet van kracht. Dat is een hele kunst zo iets te leveren.
Januari gaf nog meer verwarde geluiden. In het brein van Jan Campert dook het mooie, zeer oorspronkelijke woord: epigoon weer eens op. Evenals ik, zal elke lezer dat soepele, gratievolle woord bewonderen. Ik geloof dat je om 't goed te zeggen, een apart gezicht moet zetten.
‘Het epigonisme tiert welig’, schreef Donker in een dik boek over onze Hollandse literatuur, en dan is 't waar, want U weet: Du Perron noemt Donker op literair gebied een autoriteit. Dat welig tieren gebeurt vooral bij ons. Wist U 't niet, 't is toch heus waar. Daarom staan onze jonge Chr. literatoren ook in geen enkel mooi literatuurboek. (De Raaf en Griss, Schothorst e.a.), want: epigonen, ziet U!
Natuurlijk zijn onze dichters dan epigonen van hen door wie ze epigonen genoemd worden. En die zijn weer epi-...... Ho, dat mag U niet zeggen! Gorter dichtte eens: ‘Mij brandt dit eene groot verdriet, ik kan niet vinden’. Nu heeft De Mérode in ‘De Lichtstreep’ dit geschreven:
‘Ik draag als schuld dit groot verdriet,
dat ik u nergens weet te vinden’,
Nu concludeert Campert: De Mérode is epigoon (Nw. Rott. Ct. 23-1-'35). Januari begint wel duister. Of De Mérode het vers van Gorter kende, of 't vers verder ‘ook’ navolging is, geeft allemaal niets. Er zijn enkele woorden gelijk - dus epigoon.
'k Zou hier bijna ‘Jan Lubbes’ zeggen, maar dat woord is uitvindsel en privé-eigendom van Du Perron, dus zeg ik het niet, want ook al epigoon te zijn...... hu!